Wat zie ik? Andries Tunru

Cabaretier Andries Tunru (33): ‘Ik voel me echt een god als ik aan het spelen ben, je kunt alles bedenken’

Hoe kijk je naar foto’s van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Cabaretier Andries Tunru (33) houdt ervan de gedaanten van anderen in te nemen en ziet die terug op zijn portretten.

Wat zie je als je naar je foto’s kijkt?

“In die lachende foto herken ik mezelf het meeste. Die jongen is een gangmaker.”

Zo zie je het graag?

“In die serieuze foto herken ik mezelf ook. Ik kan zelfs nog wel ernstiger kijken. Of misschien is ‘onrustig’ een beter woord. Als ik in de trein zit bijvoorbeeld, en mensen kijken naar me, dan gaan mijn ogen alle kanten op. Ik zíe ze denken: die gast ken ik ergens van, maar waarvan ook alweer? Vreselijk. Misschien dat ik daarom ook wel elke show, elk programma aangrijp om nóg wat bekender te worden. Gewoon vol gas erdoorheen. Ik bedoel, als ik met een écht bekende Nederlander op pad ben, met Guido Weijers of zo, dan is er geen ongemakkelijke onduidelijkheid. ‘Hé Guido’, zeggen ze dan. Mij lopen ze soms achterna en dan vragen ze: ‘Goh, heb jij niet met mijn broer op volleybal gezeten? In Woerden?”

Waarom vind je dat zo erg?

“Het brengt me terug naar mijn jeugd. Het gevoel dat je gezien wordt, maar niet weet wat daar de gevolgen van zijn. Sociaal onveilig voel ik me dan.”

Dan liever gangmaker?

“Tussen mijn tiende en mijn zestiende was er bij ons thuis een stiefvader die ons gezin op scherp heeft gezet. Hij was een man met issues. Hij had borderline, smetvrees, hij was narcistisch. Hij was ook driftig, soms vloog onze telefoon door de kamer. Al vrij snel in het begin introduceerde hij het pluimenspel.”

Het pluimenspel?

“Dat ging zo: je begon de dag met tien pluimen en kon door je gedrag pluimen bijverdienen of ze juist kwijtraken. Met veertien pluimen mocht je ijs als toetje, met vijftien pluimen mocht je zeggen wat er de volgende dag gegeten ging worden. Elke avond kwam het pluimenboekje tevoorschijn en werd dat bijgehouden. Maar het ding was: ik en mijn zusje kregen er altijd pluimen bij, mijn broer en broertje raakten altijd pluimen kwijt. Dat scoren, dat heb ik toen geïnternaliseerd. Ik wil nog steeds scoren en ontdekte op de middelbare school waar dat goed mee ging, met grappen maken.”

Zo werd jij de clown?

“Die periode was onveilig, maar heeft me ook wat opgeleverd. Ik ben er heel alert van geworden. Ik kan snel denken en schakelen, allemaal zaken die je bij improvisatietheater en cabaret goed kunt gebruiken. Het klinkt misschien wat overtrokken, maar ik voel me echt een god als ik aan het spelen ben. Je kunt alles bedenken, je kunt alles zeggen. Je voelt een scheppende kracht, maakt iets wat er eerder nog niet was. En dan produceer je zo, ratsbam, een operalied over bosbessen. Het is theater zonder vangnet, en ik hou ervan om steeds de gedaante van een ander personage aan te nemen – allemaal met een ander accentje. Die personages zie ik terug op de andere twee foto’s.”

Doet je uiterlijk ertoe?

“Totaal niet. Ik was tot de tweede op de middelbare school 1 meter 30. Het was een vaste grap als er een nieuwe leerling op school kwam: zou hij korter zijn dan Andries? Maar nee, dat was nooit het geval. Het kon me niks schelen, ik was de klassenclown die in elke musical speelde, die altijd de lachers op zijn hand wilde hebben. Ik was ook anderhalf jaar jonger dan iedereen, want ik had een klas overgeslagen, het druppie van de klas.

Ook later was ik niet met mijn uiterlijk bezig. Terwijl ik psychologie ging studeren, wat betekent dat je met zo’n vierhonderd vrouwen in een collegezaal zit. Dat zijn nogal wat date-kansen, zouden veel mannen denken, en nog even keurend naar zichzelf in de spiegel kijken. Ik heb er nooit aan gedacht. Daarom vond ik het ook zo grappig toen ik door het tijdschrift Viva tot ‘leuke man van de maand’ werd gekozen. Ze gingen wel failliet trouwens, na dat nummer.”

Andries Tunru (1991) is cabaretier en improvisatieacteur. Hij toert momenteel met zijn voorstelling Marmer door het land (info: andriestunru.nl).

Interview: Jowi Schmitz