Dolly Bellefleur - Laat liefde regeren /
Ruud Douma over zijn alter ego: ‘Als ik in mijn schulp wil kruipen, trekt Dolly me eruit’
Als jongetje verschanste Ruud Douma zich in zijn slaapkamer, als Dolly Bellefleur ging hij 35 jaar geleden de barricades op. ‘Er is niet eerder zo over de ruggen van de regenbooggemeenschap campagne gevoerd’
‘Ik zal je rondleiden als Ruud’ staat voor de duidelijkheid in het appje, want je weet nooit zeker wie je gaat ontmoeten: wordt het Ruud Douma of Dolly Bellefleur, al 35 jaar zijn alter ego. Deze keer is het dus Douma. Hij licht de tentoonstelling toe die in Verwey Museum Haarlem is gewijd aan het jubileum van Dolly.
Maar een paar dagen later is het Dolly die op de foto gaat, in vol ornaat tijdens een van de activiteiten die rond de tentoonstelling worden georganiseerd: een bijeenkomst op Wereld Aids Dag, het Pink Poetry Cabaret Festival en Woensdag Hooggehakt-dag.
Voor Douma – onopvallend in grijs en blauw – is het trouwens niet altijd even duidelijk waar hij eindigt en Dolly begint, zegt hij met een lach. “Ze lopen steeds meer in elkaar over. Vroeger waren ze strikter gescheiden.” Maar er verandert wel iets als hij zijn kenmerkende witte suikerspinnenpruik op zet. “Dan ga ik tegen mezelf praten in de spiegel, mijn stem gaat omhoog. Het is geen rol, het is een uitvergroting van dingen die al in mezelf zitten. Dolly is een verlengstuk van mij. Ik treed ook weleens op als Ruud. Als er dan een stilte valt, merk ik dat ik snel uit het Dolly-vaatje ga tappen.”
Dat klinkt een beetje alsof hij meerdere persoonlijkheden heeft. “Oh, gaan we die kant op met het interview”, zegt hij schalks. Kijk, daar komt de gevatte Dolly even om de hoek kijken.
Een foto van een jonge Rutger Hauer
De expositie gaat grotendeels over Dolly, haar opvallende kostuums en haar tomeloze inzet voor de regenbooggemeenschap – de liedjes over aids in de jaren negentig, het muzikale protest tijdens een bezoek van Poetin aan Nederland in 2013, haar activiteiten op scholen.
Maar er is ook een kamertje ingeruimd voor Douma; zijn kinderkamer, volgeplakt met posters van Abba, Olivia Newton-John, Robert Long, Ard Schenk en Johan Cruijff. Hij wijst op een foto van een jonge Rutger Hauer. “Toen ik hem als Floris zag op tv, merkte ik echt dat ik anders was.”
Natuurlijk zijn ook Audrey Hepburn en Jackie Kennedy vertegenwoordigd – de vrouwen die later de inspiratiebron zouden worden voor Dolly’s kledingstijl. Verrassend genoeg verkleedde Douma zich in die tijd nooit als vrouw, hij fantaseerde er niet eens over. “Maar ik voelde me wel altijd een buitenbeentje.”
Ruud Douma (1961) woonde met zijn ouders, broer en twee zussen in Huizen. “Ze waren daar erg christelijk, wij gingen niet naar de kerk. Ik zat wel op christelijk koor de Zendertjes. Ik was jongenssopraan.” Hij steekt zijn vinger in de lucht. “Hoor!” Op de geluidsband, waarop het kinderkoor luidkeels Glory, glory hallelujah zingt, klinkt een helder stemmetje. “Dat ben ik, ik zong een solo.”
“Ik was een heel open, spontaan jongetje, maar ik werd veel gepest, uitgescholden en in elkaar geslagen. Ik kroop in mijn schulp, ik trok me steeds meer terug in mijn kamer met mijn pick-up. Er kwamen weinig vriendjes mee naar huis. Je schaamt je als je gepest wordt. Daar zijn wel zaadjes gepland waaruit later Dolly is opgebloeid. Door in de huid van Dolly te kruipen heb ik dat jongetje weer tevoorschijn kunnen toveren, denk ik.”
Dolly als collega van Margreet Dolman
Dat duurde overigens nog wel even – Douma had er al een carrière in het toerisme opzitten toen hij via een vriendin terechtkwam in het Anthony Theater op de Amsterdamse Wallen. “Zeg maar niet dat ik toen al 28 was”, fluistert hij. “Ik vond de sfeer fantastisch. De eigenaar vroeg: zou jij een revue willen presenteren als vrouw? Die man zag blijkbaar dingen aan mij waardoor hij dacht: dat past wel. In die eerste shows kondigde ik collega’s als Hellun Zelluf en Vera Springveer aan.”
Een dragqueen is hij niet, legt hij uit. “Begrijp mij niet verkeerd, ik heb daar geen waardeoordeel over. Eigenlijk ben ik altijd een beetje bang om erover te praten. Maar ik heb me nooit prettig gevoeld in dat hokje. Mijn beeldtaal is anders, dat zie je wel aan de kostuums. Niet de geijkte boa’s en pailletten. Ik draag ook geen nepborsten, ik heb dat altijd vrouwonvriendelijk gevonden.” Douma ziet Dolly meer als een collega van Margreet Dolman, een typetje van Paul Haenen.
Al snel ging hij zelf zingen en teksten schrijven. “Ondeugende liedjes, een tikkeltje erotisch getint.” Een jaar na zijn debuut in 1989 werd Dolly gevraagd voor een optreden bij het Homomonument in Amsterdam. “Daar zag ik Ilja, een jongetje met make-up op zijn gezicht. Hij wilde worden wat hij altijd al was: een meisje. Toen bedacht ik dat ik met Dolly misschien ook kon bijdragen aan de homo-emancipatie, zoals dat toen nog heette.”
Hij wijst op een tegeltje in zijn kinderkamer waarop staat: ‘In de rechtszaal van het geweten wordt doorlopend zitting gehouden.’ “Dat is me wel met de paplepel in gegoten: je moet proberen iets te betekenen voor anderen.” Hij hoefde niet lang naar een onderwerp te zoeken. “We zaten midden in het aidstijdperk. Ik heb heel veel vrienden verloren, soms waren er twee begrafenissen in een week.”
Samen met de docent debatteren over pesten
Hij schiet vol als hij erover praat. Aan een wand in het museum hangt een twintigtal foto’s van jonge mannen. “Dit zijn allemaal vrienden en collega’s die zijn overleden. Je voelde je heel machteloos. Ik heb met Karin Spaink een lied geschreven over veilig vrijen. Ik gaf voorlichting bij mensen thuis.” Hij wijst op een zwart-witte ‘robe’ met rode harten. “Het zwarte deel staat voor de schaduwzijde van de liefde. En dit”, zegt hij, wijzend op het met glazen kralen bezette witte deel, “zijn de tranen”.
“Ik ging ook als Dolly optreden in het Prinsengrachtziekenhuis, daar hadden ze een aidsafdeling. Dan zag ik mensen die ik een maand eerder nog in het uitgaansleven had gezien, die lagen aan zuurstofflessen en… nou, sorry.”
Dolly ging ook scholen bezoeken. “Doordat ik gepest ben, is dat een drijfveer geworden. Ik vind het belangrijk, maar ook heel fijn om te doen. Samen met de docent debatteren we over pesten, discriminatie en de vraag of je je veilig voelt in de klas. Om het ijs te breken ga ik buiten voetballen met de jongens. Op mijn hoge hakken ja. Voetballers willen toch altijd met een hakje scoren?”
Douma geeft toe dat hij alleen op scholen komt waar dit onderwerp al bespreekbaar is. Zou Dolly ook naar scholen durven waar dit onderwerp moeilijk ligt? “Het is geen kwestie van durven, ik zou het willen. Als ze bellen kom ik. Maar ze bellen niet.”
‘Achteraf begrijp ik nog steeds niet dat ik nooit terugsloeg’
Voor de tentoonstelling interviewde Dolly vier jongeren die ook ‘anders’ zijn. Op beeldschermen vertellen ze hun verhaal. “Dit is Anna, zij weet al vanaf haar dertiende dat ze op meisjes valt. Ze is een soort buurtcoach, altijd aan het voetballen. Justus is non-binair. Wat ik hoopgevend vind, is dat die jongeren veel meer bagage hebben dan ik in mijn tijd, ze zijn weerbaarder. Achteraf begrijp ik nog steeds niet dat ik nooit terugsloeg.” Hij vouwt zijn handen voor zijn gezicht. “Ik deed alleen maar zo.”
We zijn er nog lang niet, moet Douma na 35 jaar activisme vaststellen. “Er zijn ontwikkelingen die niet per se de goede kant op gaan. De timing van de tentoonstelling is wat dat betreft perfect. Je zag het bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen. Er is volgens mij niet eerder zo over de ruggen van de regenbooggemeenschap campagne gevoerd. Partijen die het hebben over diversiteitsgeneuzel, genderwaanzin – dat is toch zorgwekkend.”
Hij heeft ervaring met negatieve reacties, zeker online. Hij loopt naar een foto. “Kijk, dit is de regenboogvlag die hing aan de Westertoren in Amsterdam, die heb ik om mijn lijf gedrapeerd. Dan schrijft iemand: ‘Een vlag moet hangen, jij ook’. Dat pesten blijft. Ik heb dan de neiging om in mijn schulp te kruipen, maar Dolly trekt me eruit.”
Opgeruimd pessimistisch
Douma wil positief blijven. “Ik noem mezelf altijd opgeruimd pessimistisch. De expositie is een hoopvol manifest. Ik hoop op verbinding - dat is tegenwoordig ook al een beladen woord. Maar het is altijd mijn uitgangspunt geweest: op een lichte toon zware onderwerpen aankaarten en bespreekbaar maken.”
Hij wijst naar een andere foto, waarop Dolly Bellefleur op straat in gesprek is met een vrouw met een zwarte hoofddoek en een zwart gewaad aan. “Dit gebeurde tijdens de Pride Walk in Amsterdam. Ik zag haar worstelen met al die grote tassen dus ik ging haar even helpen. Dan komen er toch even twee totaal verschillende werelden bij elkaar. Ze vertelde heel liefdevol dat ze bruidskleding had opgehaald voor een familielid. We hadden hier heel even een klik.”
Twee dames die de tentoonstelling bezoeken kijken al een poosje in zijn richting en durven het nu wel te vragen. “Ben jij Dolly?” Douma betrekt ze meteen in het gesprek en vertelt over een volgende foto. “Dit was in het Mozartjaar, ik deed een parodie op Berdien Stenberg – weet u nog wel, met die dwarsfluit. Mijn vader had speciaal een fluit gemaakt die uit elkaar kon vallen tijdens de act. Mijn vader maakte altijd decors, ik had heel lieve ouders, die steunden me altijd.” Douma begint te zingen met de stem van Dolly: ‘Hoor hoe wonderschoon ik op mijn fluitje fluit…’ De dames schateren.
Interview: Harmen van Dijk
Laat liefde regeren – Dolly Bellefleur 35 jaar op de barricade. Te zien t/m 11 mei, Verwey Museum Haarlem.
Leven met hiv en de opgelegde schaamte /
Een doodsvonnis is hiv allang niet meer, maar met het virus komt ook het stigma
Het beeld van hiv is mede bepaald door de aidsepidemie van de jaren tachtig en negentig. Wie het virus nu heeft, heeft daar last van. ‘Oh je hebt hiv, net als René Klijn.’
Een halfjaar was Pauline Moret (50) aan het daten met een nieuwe liefde toen hij plots de relatie verbrak. Ze waren al samen op vakantie geweest en hadden nog allerlei leuke plannen. In een envelop in haar brievenbus vond ze de huissleutel die ze hem gegeven had.
Wat bleek? De ex-partner van Morets nieuwe vlam was erachter gekomen dat hij een nieuwe relatie had. Met haar, Moret, een vrouw met een diagnose. “Zijn ex zei tegen hem: ‘Als je met haar doorgaat, krijg je je kind nooit meer te zien’. Hij had natuurlijk voor me op moeten komen. Maar dat deed hij niet. Hij vertrok met de staart tussen de benen. Hij heeft het niet eens echt uitgemaakt.”
Moret heeft het humaan immunodeficiëntievirus, beter bekend als hiv. Ze is een van de bijna 25.000 mensen in Nederland die leven met het virus. In het verleden veroorzaakte dit virus de ziekte aids, maar tegenwoordig komt het in Nederland vrijwel nooit meer zo ver.
Sinds haar 32ste weet Moret dat ze hiv-positief is. Ze werd getest nadat ze met een hevige koortsaanval op de eerste hulp belandde. In het dagelijks leven merkt ze er weinig van. Ze slikt pillen en gaat twee keer per jaar naar het ziekenhuis voor controle, maar ze is gezond en gelukkig. Bij haar ziekte staat ze zelf nauwelijks stil.
‘Hij vroeg of ik weg wilde gaan en niet meer terug wilde komen’
Toch is dat niet het hele verhaal. Want ze mag zichzelf dan niet beschouwen als patiënt, anderen doen dat soms wel. Sommige mensen lijken haar te zien als een gevaar. Moret, die vrijwel vanaf het begin open is geweest over haar hiv-status, maakte vaker mee dat mannen afstand namen, soms zelfs fysiek, als ze hun vertelde dat ze leeft met hiv.
Een manicurezaak waar ze al jaren kwam, vroeg haar te vertrekken toen de eigenaar ontdekte dat ze hiv-positief is. Moret nam in die tijd deel aan een campagne en haar gezicht was te zien op posters die door de stad hingen. De eigenaar van de zaak had de posters gezien. “Toen ik uitlegde dat ik met hiv leef, begon hij helemaal te trillen. Hij liep weg om zijn handen te gaan wassen. Toen hij terugkwam, vroeg hij of ik weg wilde gaan en niet meer terug wilde komen.”
Niet detecteerbaar is niet overdraagbaar
Bijna dertig jaar geleden is het inmiddels dat in Nederland voor het eerst een hiv-behandeling beschikbaar kwam. Het virus is geen doodvonnis meer. Dankzij steeds betere medicatie is de levensverwachting van mensen met hiv inmiddels vergelijkbaar met die van mensen zonder infectie. Wie onder behandeling is, kan hiv ook niet meer overdragen. Dit principe wordt ook wel ‘n=n’ genoemd, oftewel: niet detecteerbaar = niet overdraagbaar.
Toch krijgen veel mensen nog heel andere beelden op het netvlies als het over hiv gaat. Ze zien voor zich hoe ziek mensen werden in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Hoe jonge mensen, vooral homoseksuele mannen, in korte tijd plotseling vermagerden, vreselijke vlekken over hun lichaam kregen en stierven.
Die mensen herinneren zich de angst voor hiv en aids van destijds. Besmetting ging voornamelijk via drugsnaalden en onbeschermde seks, en dat werkte taboevorming in de hand. Of mensen denken aan René Klijn, de man die in het tv-programma van Paul de Leeuw vertelde over zijn ziekte en voor het eerst zijn versie van het lied Mr. Blue zong.
‘We zijn dertig jaar jaar verder’
Mark Vermeulen, directeur van het Aidsfonds, snapt heel goed dat dát is waar veel mensen aan denken bij hiv. Hij wijst naar de muur van zijn werkkamer, waar een foto van Klijn hangt. “Samen met anderen heeft hij een geweldige rol gespeeld, een gezicht gegeven aan hiv”, zegt hij. “Maar je ziet dat, ook in de media, altijd weer wordt teruggegrepen op die tijd. Dat is waardevol, maar niet representatief. Het maakt het niet makkelijker voor mensen met hiv als dat het beeld is wat in stand blijft.”
Vermeulen spreekt uit ervaring. In 2007 studeerde hij in Amsterdam toen een routinematige test bij de GGD uitwees dat hij hiv-positief is. Gedurende de jaren sprak hij er steeds opener over. Vanuit zijn directe omgeving kreeg hij eigenlijk alleen maar goede reacties, zegt hij. Zorgzaam, geïnteresseerd en niet veroordelend. Maar ook hij merkt af en toe hoe verouderd het beeld is. “Dan zeggen mensen: ‘Oh, je hebt hiv, net als René Klijn’. Ja, maar we zijn dertig jaar verder. Gelukkig is er heel veel veranderd.”
Een soort homokanker
Als iemand over die veranderingen kan meepraten, is het Erwin van Rheenen (67). Hij was 27 toen een hiv-test positief bleek. Met zijn toenmalige vriend was hij op vakantie geweest. Bij thuiskomst hoorde hij over ‘een soort homokanker’, een ziekte die rondging en waarop je je kon laten testen. “Het was meteen bingo”, zegt hij. “Voor ons allebei.”
In zijn appartement in Amsterdam, omringd door posters van werk van fotografen als Robert Mapplethorpe, vertelt Van Rheenen dat de ernst van die diagnose in eerste instantie nog niet zo doordrong. “Destijds werd nog gedacht: als je de eerste drie jaar geen aids ontwikkelt, dan zul je het ook nooit krijgen. Pas toen die termijn steeds verder werd opgeschoven, naar vijf jaar, naar tien jaar, dacht ik: dit is foute boel.”
In korte tijd verloor Van Rheenen zijn partner en talloze vrienden en kennissen. Hij werkte in de horeca en zag klanten vermageren en vervolgens verdwijnen. “Alles staat stil”, zegt hij, terugblikkend. “Je denkt: het maakt allemaal niet veel uit. Ik zal niet lang meer hebben. Ik was bezig met mijn rijbewijs. Daar ben ik maar mee gestopt. Op een gegeven moment ging ik naar vier begrafenissen per maand. Dan zat ik op zo’n begrafenis enorm te huilen en besefte ik ineens dat het verdriet eigenlijk nog ging over die begrafenis van vorige week. Daarna gingen we gelijk weer de kroeg in.”
Ons wordt schaamte opgelegd door mensen die er niks van afweten
Pauline Moret
De barricades op voor combinatietherapie
Die geschiedenis waar het zo vaak over gaat als hiv ter sprake komt, is dus ook Van Rheenens persoonlijke geschiedenis. En hij vindt het wel degelijk belangrijk dat het over die tijd van toen blijft gaan. Vanuit respect naar de mensen die in de jaren tachtig en negentig zijn overleden, maar ook bij wijze van erkenning van de strijd die destijds is geleverd. “Die combinatietherapie die nu wordt gebruikt, die is er niet zomaar gekomen”, zegt hij. “Activisten stonden ervoor op de barricades.”
Toen Van Rheenen begin jaren negentig steeds verder achteruitging en uiteindelijk de diagnose aids kreeg, bestond de nu gebruikelijke ‘cocktail’ aan hiv-medicatie nog niet. Het enige bekende middel was azidothymidine, beter bekend als AZT. Het vertraagde het ziekteproces, maar ging gepaard met hevige bijwerkingen. “Puur gif”, noemt Van Rheenen het. Bij hem zorgde het voor blokkades in zijn bloedvaten. Hij verloor er zijn benen door.
De veel effectievere combinatietherapie kwam in Nederland in 1996 beschikbaar. Net op tijd, voor Van Rheenen. Die medicijnen waren nog niet goedgekeurd door het Ema, het Europees Geneesmiddelenagentschap, maar ze bleken te werken. “Mensen konden niet wachten op die goedkeuring. Activisten van bijvoorbeeld Act Up, in Amerika, maar ook in Amsterdam en Parijs, hebben ervoor gezorgd dat de middelen sneller op de markt kwamen. We hoeven niet altijd terug te gaan naar het drama van vroeger, maar die geschiedenis mag je niet verzwijgen.”
Vrouwen hebben vaker last van bijwerkingen
Sinds 1996 zijn op medisch vlak grote vorderingen gemaakt. Inmiddels zijn er allerlei verschillende hiv-remmers op de markt. Bijwerkingen zijn er nog altijd, maar door het grote aanbod is het voor de meeste mensen mogelijk een combinatie aan pillen te vinden waar ze maar weinig bijkomende klachten van hebben.
Voor vrouwen is dat een grotere uitdaging dan voor mannen. Zij hebben vaker last van bijwerkingen van hiv-remmers, blijkt uit onderzoeken. Zoals geldt voor veel soorten medicatie, zijn ook de hiv-behandelingen getest op mannen. Ook Moret reageerde heftig op één van de middelen die ze kreeg. Ze had levendige nachtmerries. “Ik werd wakker met bloed onder mijn nagels, omdat ik mezelf had opengehaald terwijl ik droomde dat er slangen uit mijn hoofd kwamen”, vertelt ze. Gelukkig kon ze snel switchen naar andere medicatie.
Hiv is tegenwoordig niet alleen te behandelen, maar ook te voorkomen. Het preventieve middel PrEP is sinds 2019 in Nederland te krijgen. Met deze pil kunnen risicogroepen, zoals mannen die seks hebben met mannen, en sekswerkers, zichzelf tegen hiv beschermen.
Stigma in de zorg is groter geworden
Maar wie al leeft met het virus, krijgt nog altijd te maken met vervelende en angstige reacties. Dat bleek een paar jaar geleden ook uit onderzoek van de Universiteit van Maastricht, de Open Universiteit Heerlen en de Hiv-vereniging. Vergeleken met enquêtes uit 2007 en 2009 bleek weliswaar dat mensen met hiv in Nederland in 2020 minder vaak te maken te kregen met stigmatiserende opvattingen van familieleden of vrienden. Maar in het uitgaansleven, in de queergemeenschap en bij sekspartners bleek weinig veranderd.
Bovendien concludeerden de onderzoekers dat het stigma in de zorg alleen maar was toegenomen. Ongeveer een kwart van de ondervraagden zei ermee te maken te hebben gehad. Het ging bijvoorbeeld om zorgverleners die onnodig fysiek afstand hielden, overdreven preventieve maatregelen namen, of hen onnodig doorverwezen.
Hopen op een medicijn dat mensen geneest
Het is iets wat Vermeulen van het Aidsfonds herkent. “Ieder jaar krijgen we wel weer berichten van mensen die bij hun tandarts te horen krijgen: ‘Oh, meneer heeft hiv, komt u maar aan het einde van de dag’, terwijl dat op geen enkele manier nodig is”, vertelt hij.
Nu mensen met hiv ouder worden, komen daar weer nieuwe geluiden bij, zien de betrokken belangenorganisaties. Inmiddels is de helft van de mensen met hiv in Nederland ouder dan vijftig. Vermeulen: “Zij komen nu in aanraking met allerlei vormen van zorg waar voorheen geen mensen met hiv kwamen.” Hij doelt op de verpleeghuizen bijvoorbeeld, of de thuiszorg, waar kennis over het virus soms lijkt te ontbreken. “Laatst was ik in Utrecht bij een long time survivor die in een verzorgingshuis zit. Die heeft te maken met zorgverleners die met handschoenen aan naar binnen komen.”
Het hardnekkige stigma is een van de redenen dat Vermeulen hoopt op een medicijn dat hiv niet alleen onderdrukt, maar dat mensen ook echt van het virus geneest. Wereldwijd zijn enkele voorbeelden van mensen die na een stamceltransplantatie genezen bleken te zijn van hiv, maar er is nog geen pil beschikbaar die datzelfde effect kan bereiken.
Meer nieuwe hiv-gevallen onder jongeren
Vermeulen noemt het een ‘grote droom’. “Ook al ben je onder behandeling en kun je het virus niet overdragen, er komt toch een moment dat je aan de mensen die je lief hebt moet vertellen: ik heb hiv”, zegt hij. “Dan moet je maar afwachten hoe ze reageren. Dat zou weg zijn op het moment dat je bent genezen van hiv.”
Ook Van Rheenen hoopt op een geneesmiddel. Niet zozeer voor zichzelf, zegt hij. “Ik vind mezelf al oud, ik slik wel door.” Nee, het gaat hem om de nieuwe generatie. Wie nu hiv oploopt, in Nederland of elders, zou hij levenslange afhankelijkheid van pillen, met de bijbehorende bijwerkingen, het liefst besparen.
Doodzonde vindt Van Rheenen het sowieso dat er nog steeds nieuwe diagnoses bij komen, terwijl dat niet zou hoeven. Jarenlang daalde het aantal nieuwe diagnoses in Nederland, maar de laatste jaren stagneert die daling. Bovendien zijn steeds meer van die nieuwe hiv-gevallen jongeren van onder de dertig. In 2023 kregen 424 mensen te horen dat ze hiv hebben. Van hen was een kleine 30 procent tussen de 15 en de 30 jaar. “Je wordt ook zo weinig op hiv gewezen”, zegt Van Rheenen, bezorgd. “Alsof het niet bestaat.”
‘Alles wat met seks te maken heeft is een taboe’
Ook Moret maakt zich daar zorgen over. Wat haar betreft is kennis nu de belangrijkste prioriteit. Zowel de nieuwe diagnoses als het stigma komen doordat er te weinig over seksueel overdraagbare aandoeningen wordt gesproken, denkt zij. “Alles wat met seks te maken heeft is een taboe.”
Dat dat gevolgen kan hebben, weet Kelly Duijzer (42). Net als Moret werd zij een aantal jaar geleden plotseling heel ziek. Drie weken lang had ze 40 graden koorts. Met een nierbekkenontsteking en een longontsteking kwam ze in het ziekenhuis terecht. Maar waar in het Amsterdamse ziekenhuis van Moret direct werd gedacht aan hiv, werd die mogelijkheid bij Duijzer niet onderzocht. Duijzer: “Ik woon in Brabant en ik ben een witte vrouw. Tja, dan gaat niemand aan hiv denken.”
Pas maanden later werd het virus ontdekt, dankzij een standaard bloedtest die werd afgenomen tijdens haar zwangerschap. Ook haar man bleek hiv-positief. De zwangerschap kwam heel onverwacht, vertelt Duijzer. “We wisten nog helemaal niet of we kinderen wilden. Wat zou er gebeurd zijn als ik niet zwanger was geworden? Dan waren we doodziek geworden, met alle gevolgen van dien.”
Basiskennis ontbreekt
Inmiddels geeft Duijzer, net als Moret, voorlichting aan zorgverleners .“In opleidingen wordt bijna geen aandacht besteed aan seksueel overdraagbare ziektes”, zegt ze. “We horen vaak tijdens voorlichtingen: we vinden het lastig om het seksleven van mensen te bespreken. Maar dan denk ik: je bent een zorgprofessional, dan moet je openstaan voor alles.”
Ook Moret vindt het opvallend hoe slecht mensen, in de zorg en ook daarbuiten, op de hoogte zijn van zaken als PrEP en ‘n=n’. “Waarom is dit geen basiskennis? Ons wordt schaamte opgelegd door mensen die er niks van afweten. Ik heb de liefde bedreven met de man van wie ik op dat moment hield. Wat is daar nou weer verkeerd aan?”
Hiv en aids wereldwijd
In Nederland is hiv inmiddels een chronische ziekte, waar goed mee te leven valt. Toch stierven wereldwijd in 2023 nog 630.000 mensen aan de gevolgen van aids, de ziekte die volgt op een onbehandelde hiv-infectie. 1,3 miljoen mensen liepen hiv op.
Uit onderzoek van het Aidsfonds blijkt dat mensen die drugs gebruiken, transgender personen, sekswerkers en mannen die seks hebben met mannen een aanzienlijk hoger risico lopen op hiv. Buiten sub-Sahara-Afrika vindt 80 procent van de nieuwe besmettingen plaats in deze groepen.
Toch zijn het juist deze mensen die door discriminatie en uitsluiting in veel landen geen toegang hebben tot zorg en preventie. Het Aidsfonds maakt zich daar grote zorgen over. Op zondag 1 december, Wereld Aidsdag, vraagt de organisatie aandacht voor dit probleem.
Interview: Judith Harmsen
Interview Jeroen Krabbé /
‘In Auschwitz zei mijn zoon: Je hebt gewoon een trauma, geef het nou toe’
Jeroen Krabbé is bijna 80 en daarom schilderde hij zijn leven. Lang cirkelde hij eromheen, maar zijn Joodse achtergrond speelt nu een hoofdrol. ‘Wat hebben de Joden in Nederland in vredesnaam te maken met die oorlog in Gaza?’
Op het eerste schilderij staat links een verscheurde gele Davidster. Op het laatste een brandend Gaza. Daartussen vertelt Jeroen Krabbé op in totaal acht nieuwe schilderijen beeldend over zijn leven. Het zijn doeken waarop hij belangrijke gebeurtenissen en mensen associatief naast elkaar plaatst. Hij maakte ze in de aanloop naar zijn 80ste verjaardag op
In Museum Cobra in Amstelveen, waar ze naast elkaar hangen, loopt Krabbé energiek heen en weer tussen dat eerste en laatste doek. Eigenlijk had hij zich niet eens zo gerealiseerd dat begin en einde gaan over oorlog en zijn Joodse achtergrond.
“Dat laatste moet je tegenwoordig niet te hard zeggen”, grapt hij wrang. “Ik vind de oorlog in Gaza net zo verschrikkelijk als iedereen. En Netanyahu vind ik een levensgevaarlijke man. Maar wat hebben in vredesnaam de Joden in Nederland te maken met die oorlog. Voeren ze die? Nee, het is omdat ze Jood zijn. En dan kom je op heel gevaarlijk terrein van antisemitisme.”
Hij citeert het liedje van Annie M.G. Schmidt, Vluchten kan niet meer, om het gevoel te omschrijven dat hij al langer heeft. “Ik vind het verschrikkelijk, en dan denk ik niet eens zozeer aan mezelf, maar aan mijn kinderen en kleinkinderen. Hoe ver moet het gaan? Dat er Jodenjacht is in Amsterdam, dat antisemitisme zulke gevaarlijke oprispingen heeft. Ik ben zo blij dat mijn moeder dit niet hoeft mee te maken, dat had ze niet aangekund.”
Een bang kind
Krabbés moeder Greet overleefde de oorlog, haar zus en vader werden vermoord in de vernietigingskampen. “Mijn moeder was gemengd gehuwd, mijn vader was niet Joods. Dan kon je als vrouw in die tijd twee dingen doen: je laten steriliseren of naar Westerbork gaan.” Maar voor ze die keuze moest maken, werd in 1943 Tim Krabbé geboren, die later schrijver zou worden. In 1944, midden in de hongerwinter, kwam Jeroen in Amsterdam ter wereld.
“Ik was een heel bang kind, ik vond verandering erg eng”, zegt Krabbé, wijzend op een schuchter jongetje dat op het eerste schilderij naast de Davidster staat. “Ik ben zwaar beïnvloed door deze geschiedenis. Het is een lang proces geweest om dat toe te geven.” Dat gebeurde pas vorig jaar, toen hij met zijn zoons een bezoek bracht aan Auschwitz. “Na anderhalve dag zei Jasper: ‘Je hebt gewoon een trauma, geef dat nou toe’. Deze schilderijen waren al klaar. Ik dacht: het is waarschijnlijk waar.”
Terwijl hij in zijn werk toch vaak met die oorlog en die Joodse achtergrond bezig is geweest. Neem de door hem geregisseerde film Left Luggage en de serie schilderijen over de lijdensweg van zijn opa Abraham Reiss. “Bij Left Luggage had ik de film die me beschermde, daarna waren het schilderijen geworden.” Omtrekkende bewegingen om uiteindelijk dichter bij dat trauma te komen, ziet hij nu.
Iedereen is dood
“Ik ben opgegroeid in de stilte, zoals alle Joodse kinderen uit de oorlog. Lees Ischa Meijer maar. Wat moesten je ouders ook zeggen? Iedereen is vermoord of vergast of neergeschoten. Je hoopt dat je kinderen dat niet hoeven te horen. Maar daardoor werd het voor mij misschien juist erger dan het had hoeven zijn.”
Het bange jongetje met die loodzware familiegeschiedenis droomde ondertussen wel. Krabbés moeder was filmvertaalster. Hij zag met haar veel films in de showroom van het Tuschinski Theater. “Op mijn zesde bedacht ik dat ik filmster wilde worden.” Maar hij kon ook goed tekenen en zijn vader Maarten, zelf kunstenaar, moedigde dat aan.
Op het tweede schilderij zijn zowel de kunstnijverheidsschool als de toneelacademie te zien. Met de eerste opleiding stopte hij na een jaar. “Mijn vader vond het geloof ik niet zo leuk dat ik naar de toneelschool ging. Dat heeft hij nooit gezegd, maar dat voelde ik wel.” Zijn tijd op de toneelschool was geweldig, hij schildert zichzelf als een prins met een kroon op zijn hoofd. “Voor mij begon daar mijn leven.”
Die dualiteit, acteren of schilderen, is altijd gebleven. Een dag na de première van Soldaat van Oranje meldde hij zich alsnog aan bij de Rijksacademie. Nu noemt Krabbé zich ‘een acterende schilder’. In de reeks schilderijen is opvallend weinig terug te zien van zijn filmcarrière, die toch imposant genoemd mag worden. Alleen op het werk over de jaren tachtig schilderde hij filmposters en de rol die hem zijn grote doorbraak zou bezorgen: Georgi Koskov, de schurk in de James Bondfilm The Living Daylights.
Schilderen op exotische eilanden
“Dit is het jubeljaar”, zegt hij en tikt stevig op het doek. Juist zijn internationale filmcarrière maakte het mogelijk op tal van exotische plaatsen te schilderen. Vanuatu in de Stille Oceaan, Ouarzazate in Marokko. “Ik had een koffertje laten maken in Londen voor mijn schilderspulletjes. Dan zei ik: de schilder gaat met me mee.”
“Als je filmster wordt in het buitenland, word je ontzettend in de watten gelegd. De mooiste hotels, limo’s, dat soort gedoe.” Nee, een lijdende kunstenaar is hij niet geweest. “Deze schilder dacht: wat fijn. Ik hoef niet op een tochtige zolder, ik hoef m’n oor er niet af te snijden”, zegt hij schaterlachend.
Hij verkeerde tussen bewierookte sterren als Barbra Streisand en Joan Collins, maar zelf heeft hij nooit een ster willen zijn, bezweert hij. “Nee, zo iemand ben ik niet. Ik zou het verschrikkelijk vinden. De grootste mannelijke ster met wie ik gewerkt heb was Harrison Ford en die was normaler dan wie ook. Hij was timmerman toen hij ontdekt werd. Ik was dol op hem. We hadden lange gesprekken over schilders, hij had een Bonnard. Ik heb van mijn allereerste Amerikaanse geld een kleurenlitho van Bonnard gekocht, een hele mooie.”
In de presidentiële suite
Krabbé heeft wel genoten van het succes, samen met zijn gezin. Zijn ogen gaan glimmen. “Toen ik met de Kennedy’s aan het eten was in Washington – het klinkt bespottelijk maar het was zo – zaten Martijn en Jasper in de presidentiële suite van het Four Seasons-hotel. Toen ik terugkwam hadden ze alles besteld op de menukaart, flessen drank geopend. Ze hadden gelijk ook, dit maak je nooit meer mee. Voor die tijd gingen we naar Zuid-Frankrijk, in een lekkende tent.”
Zijn jongste zoon Jakob had echter niet anders meegemaakt, zegt Krabbé. Hij wende eraan. “Dan zeiden zijn oudere broers: Jakob, dit is niet de gewone wereld. Mijn vrouw Herma is de nuchterheid zelve, die houdt me op de grond. Niet dat ik de neiging heb: we zijn een heel nuchtere familie die iets heel raars heeft meegemaakt.”
Het zijn de familieleden en vrienden, niet de filmsterren, die het gros van de acht doeken bevolken. Als je tegen je tachtigste terugkijkt op je leven, dan schilder je blijkbaar geen filmpremières, maar je vrouw die zwanger is. Of je moeder, met een foto van haar vermoorde zus in haar hand. De kinderen en kleinkinderen.
“Natuurlijk is dat allemaal veel belangrijker”, roept Krabbé emotioneel uit. “Succes is een station waar je niet moet uitstappen, dat is echt waar. Succes is een heerlijke stilstand. Iedereen blij, alles is leuk. Maar wat heb je eraan? Verderop is het misschien veel interessanter.”
De echte wereld
Een museumzaal voelt meer als de echte wereld dan een filmstudio, zegt hij terwijl hij voor de zoveelste keer voor de wand langs loopt waar de acht doeken naast elkaar hangen. “Als ik hierop afgerekend word, reken je af op mij. Niet op een rol die ik speel.” Wat niet wil zeggen dat hij slechte toneel- en filmrecensies makkelijk van zich af liet glijden. “Ver-schrik-kelijk”, roept hij uit.
“Maar tussen mij en een film zitten een regisseur, decorontwerpers, kostuumontwerpers. Die kunnen het ook verknallen of goed maken. Ik kan zeggen: mijn schoenen knelden of er was een vervelende tegenspeelster. Daar kun je je achter verschuilen.” Hij maakt een wijds gebaar. “Nu is er een wit doek en een penseel en dat is het.”
Het heeft ook wel even geduurd voor hij zijn schilderijen durfde te tonen in een museum. “De allereerste keer dat ik het deed, toonde ik ook werk van mijn grootvader en vader, die allebei kunstenaar waren. Zodat je een schilderslijn zag. Anders werd ik vermalen. Dat werd ik sowieso. Ik kwam in het rijtje van bekende Nederlanders die ook wel eens een kwast beethadden. Maar ik had de Rijksacademie gedaan. Hoe moest ik het bewijzen?”
Die lijn van schilders heeft zich voortgezet, stelt Krabbé tevreden vast. Zijn zoon Jasper is beeldend kunstenaar en kleindochter Lotus schildert ook. Hij heeft haar een portretje laten schilderen op het laatste doek. “Hier geef ik het penseel door aan Lotus”, zegt hij en strijkt liefdevol over het doek. “De vijf generaties.”
Jeroen Krabbé 80 – 8 decennia in beeld.
Te zien t/m 9 feb 2025 in Museum Cobra Amstelveen.
Interview: Harmen van Dijk
Sander Schimmelpenninck - De Domheid Regeert /
Sander Schimmelpenninck ageert tegen ‘domrechts’: ‘Ik scheld niet, ik beledig’
Politici als Caroline van der Plas en Geert Wilders zetten domheid in als strategie, waarbij onderbuikgevoelens prevaleren boven feiten, meent Sander Schimmelpenninck. Dat noemt hij ‘domrechts’, en ziet hij als een serieus probleem voor de democratie.
Het begint met blufferigheid, maar verandert al snel in kwaadaardigheid. Sander Schimmelpenninck ziet het overal: politiek rechts dat domheid inzet als strategie om zieltjes te winnen. ‘Domrechts’, noemt hij het. En niet veel mensen durven volgens hem het beestje bij de naam te noemen.
Niet echt vleiend om mensen dom te noemen, toch?
“Het is ook niet vleiend bedoeld. Er is natuurlijk een fundamenteel verschil tussen mensen dom noemen, waar ik regelmatig van word beschuldigd, en mensen áánspreken op domheid. Ik heb het niet over een lage intelligentie, maar over mensen die beter weten maar zich van de domme houden, over mensen die weigeren na te denken en reageren op hun onderbuik.”
Sander Schimmelpenninck (1984), mediamaker, columnist en ondernemer, komt niet meer zo vaak in Nederland. Hij woont tegenwoordig in Zweden, het land waar hij met zijn vriendin (een Zweedse) woont. Af en toe is de oud-Quote-hoofdredacteur even terug, zoals deze dag, voor een dagvoorzitterschap bij een private equity-organisatie.
Een bliksembezoek dus, maar tijdens de lunch in een Amsterdams hotel heeft hij tijd om te praten over wat hij ziet als hét maatschappelijke en politieke probleem van deze tijd: radicaal-rechtse en antirechtsstatelijke politieke stromingen die de onwetendheid van mensen misbruiken.
In zijn felle columns in de Volkskrant schrijft hij er vaak over. Ook zijn nieuwste boek De domheid regeert, dat dezelfde messcherpe toon heeft, is eraan gewijd. Hij richt zijn pijlen op een cultuur die onwetendheid viert als ‘volks’ en kennis verwerpt als ‘elitair’. Terugkerend refrein daarin is: simplistische, emotionele argumenten om kiezers te mobiliseren, waarbij bewust feiten worden genegeerd.
Maak dit mechanisme eens concreet?
“Neem de asielcrisis. In het online ecosysteem van radicaal-rechts, met name op X, maar ook in De Telegraaf, zijn de afgelopen jaren voortdurend hele en halve leugens over asiel verspreid. Van ‘nareis op nareis’ tot het verband tussen de woningcrisis en asielzoekers. Voortdurend is dit rondgepompt, online, in de krant, in de talkshows.
“Het zijn vaak verhalen waar een kern van waarheid in zit. Natuurlijk moeten asielzoekers ergens wonen, maar ze hebben helemaal geen groot aandeel in de veel grotere woningcrisis.
“Caroline van der Plas van de BBB heeft het een jaar geleden in de HJ Schoo-lezing zelf gezegd: ‘Onderbuikgevoelens zijn ook gevoelens’. Wat ze eigenlijk zegt is dat onderbuikgevoelens net zo belangrijk zijn als feiten, misschien nog wel belangrijker.
“Het resultaat is dat we nu een paar partijen aan de macht hebben die vinden dat er een asielcrisis is omdat de mensen dat zo voelen. Het is genoeg als je voelt dat asielzoekers ervoor zorgen dat jouw kinderen geen huis kunnen vinden. Verder hoef je niet meer na te denken.”
Waar eindigt ‘gewoon’ rechts en waar begint ‘domrechts’ volgens jou?
“Eigenlijk alles rechts van de VVD, maar ook in toenemende mate in de VVD zelf. Dat is wel het grote drama van deze tijd, dat fatsoenlijk rechts totaal overvleugeld is geraakt door radicaal-rechts. In Amerika, maar ook hier.”
Waar loopt dit op uit?
“Autocratie, dat zien we overal.”
Overdrijf je niet?
“Ik vind het bijzonder dat mensen zo verwonderd doen over wat ik zeg. Het gebeurt gewoon voor onze neus, en overal op dezelfde manier. Alsof Donald Trump en Steve Bannon (een extreemrechtse Amerikaanse mediapersoonlijkheid, red.) online een plek hebben waar je gewoon het autocratie-draaiboek kunt downloaden.”
Denk jij dat onze rechtsstaat en democratie hier niet tegen opgewassen is?
“Nou, de Amerikaanse is dat niet en de Hongaarse ook niet. Waarom zou de Nederlandse dat dan wel zijn?”
Nederland kent een stevige democratische traditie, met een duidelijke scheiding der machten. Historisch gezien hebben radicale stromingen nooit kunnen wortelen.
“Historisch gezien zou je inderdaad wat optimistischer kunnen zijn. Het gaat mij ook niet zozeer om de vraag of het nu lukt of niet. Het gaat mij meer om de bedoeling. Wilders wil hetzelfde als Orbán: autocratie.”
PVV-minister Marjolein Faber van Asiel krijgt in Den Haag niet veel voor elkaar, ondanks ferme taal. Stemt je dat niet optimistisch?
“Er zijn kleine slagen die worden gewonnen door, zeg maar, de fatsoenlijken. Maar de trend is ondertussen duidelijk: radicaal-rechts wordt elke verkiezing groter. Als dat doorgaat, dan zijn ze op een gegeven moment de grootste. Zoals in Hongarije. En zoals misschien binnenkort in Amerika.” (Dit interview vond plaats voor de verkiezingen - red.)
Schimmelpenninck maakte vorig jaar voor de VPRO de documentaire Sander versus de socials. Daarin liet hij zien dat sociale media een grote invloed hebben op onze samenleving en de politiek, onder meer door algoritmes die mensen eenzijdige of valse informatie voorschotelen. Ophef is een verdienmodel. Juist extremen gedijen in deze habitat. Wie ooit op een filmpje van Baudet heeft geklikt, krijgt nog talloze keren iets soortgelijks te zien. “De impact van sociale media wordt enorm onderschat”, zegt Schimmelpenninck.
Jij pleit voor overheidsingrijpen.
“Daar wachten we al veel te lang mee.”
Hoe zie je dat voor je?
“Er is een veelheid aan dingen die kunnen. Je kunt via wetgeving transparantie afdwingen. Hoe worden die algoritmes gemaakt? Wat wordt erin gestopt? Je zou grote spelers zoals X kunnen onderwerpen aan aanvullende regelgeving. Bijvoorbeeld op het vlak van moderatie. Ze zouden ook iemand moeten hebben in de Nederlandse rechtsorde die aanspreekbaar is. Regelmatig verspreidt iemand op X over mij of mijn familie de meest grove leugens. Ik kan een individuele gebruiker wel aanklagen hier in Nederland, maar X zelf niet aanspreken. Bovendien zijn veel gebruikers anoniem en zou je via X die identiteit moeten achterhalen.”
Neoliberalisme wordt dikwijls aangewezen als een oorzaak voor de opkomst van radicaal-rechts. De willekeur van de markt zou mensen in armen van radicaal-rechts drijven, bijvoorbeeld doordat een baan verdwijnt en collectieve voorzieningen wegvallen. Jij rept er in jouw boek niet één keer over.
“De kwalijke effecten van ongebreideld kapitalisme worden misbruikt als een verklaring voor het stemgedrag van mensen. Ja, er bestaat een groot probleem met de verdeling van welvaart. Er zijn arme mensen, er zijn mensen die worden uitgebuit, maar dat zijn de arbeidsmigranten die in Den Haag opgehokt liggen in kleine kamertjes. Die mensen hoor en zie je niet. Degenen die we horen, die hebben het helemaal niet zo slecht. Sterker nog, die hebben het hartstikke goed. Mensen stemmen op de PVV of een andere radicaal-rechtse partij omdat ze het zich kunnen permitteren. Het is decadentie, het is verveling.”
Stemmen op Wilders uit verveling, dat is wel een uitspraak, hè?
“Als je kijkt naar de onderzoeken die over die kiezer worden gedaan, dan kun je geen andere conclusie trekken. De werkloosheid was nog nooit zo laag in Nederland. Reëel is elke Nederlander er enorm op vooruitgegaan in de loop van de tijd. Ja, er is een groep mensen, ik vind het een kleine groep, die slachtoffer is van het systeem. Ik denk dat een deel van de PVV-stemmers tot die groep behoort, maar een groter deel behoort tot een welvarende middenklasse. Mensen in een vinexwijk, met één, twee auto’s voor de deur. Die hebben het veel beter dan hun ouders, maar stemmen toch op de PVV. Waarom doen ze dat? Omdat ze hun hersenen uitschakelen.”
Leg je cijfers en bevolkingsonderzoeken van het CBS en het SCP naast elkaar, dan kun je interessante conclusies trekken: Nederlanders gaan – los van hun stemgedrag – in opvattingen en gedrag steeds meer op elkaar lijken. Ga jij daar niet te makkelijk aan voorbij?
“Ik benoem wel degelijk dat we een breed midden hebben waar een heel grote consensus is over waar het heen moet met de wereld – nóg wel. Maar dit is het merkwaardige: er zijn heel veel mensen die in het dagelijks leven veel minder extreem zijn dan hoe ze zich politiek gezien uiten. Heel fijn dat mensen misschien in allerlei onderzoeken aangeven dat ze het bijvoorbeeld heel belangrijk vinden dat we eerlijke belasting heffen, maar als ze daar niet op stemmen, dan moet we hen er blijkbaar op aanspreken, want dan laten ze zich misleiden. Het grote gevaar is dat het politieke midden die rechtse retoriek overneemt. En dat gebeurt al.”
De fixatie in de media, waar jij ook onderdeel van uit maakt, op polarisatie versterkt op fatale wijze het idee dat we heel verschillend zijn, stelde de Tilburgse socioloog Quita Muis onlangs.
“Typisch sociologen-geneuzel. We hoeven niet heel begripvol tegen elkaar te doen. Sinds Pim Fortuyn wordt er voortdurend gezegd dat we nog beter naar ze moeten luisteren. Het is valse romantiek om de extreemrechtse stemmer voor te stellen als een soort nobele wilde, als iemand die eigenlijk de beste bedoelingen heeft. Het leidt tot niets. We moeten niet bang zijn om de vinger op de zere plek te leggen. Je moet tegen een racist zeggen dat hij racist is.”
Denk je dat je tegenstanders naar jou luisteren?
“Ik heb zeker niet die illusie. Ik richt mij tot het fatsoenlijke midden.”
Aha, jij spreekt het redelijke midden even ferm toe?
“Luister, er is hier wat anders aan de hand dan gewoon een deel van het electoraat dat iets anders wil. Het midden moet ophouden met doen alsof radicaal-rechts gewoon een normale stem in het debat is. Veel mensen weigeren de kwade trouw van radicaal-rechts aan te nemen.”
In je boek klaag je over de ‘debilisering van het publieke debat met persoonlijke aanvallen’. Waarom kies je dan zelf voor de term ‘domrechts’?
“Hoe moet ik het anders noemen? Je moet de dingen benoemen zoals ze zijn.”
Van een persoonlijke aanval ben jij zelf ook niet vies, hè?
“Nee, helemaal niet. Ik vind dat domrechtse figuren veel meer persoonlijk aangevallen moeten worden.”
Hoezo?
“Omdat zij het ook doen. Kijk, we kunnen wel de hele tijd doen wat Michelle Obama zei: ‘When they go low, we go high’. En je kunt elke keer blijven toezien hoe bijvoorbeeld Wilders Timmermans belachelijk maakt om zijn gewicht. Maar ik denk dat je terug moet slaan. En dan hoef je helemaal niet het uiterlijk of zo van Wilders belachelijk te maken. Maar er zijn genoeg stokken om dit soort lieden mee te slaan.”
Bijvoorbeeld door, zoals jij doet, Caroline van der Plas ‘de koningin van de politieke domheid’ te noemen?
“Ja, zij is echt iemand die domheid cultiveert. Opzettelijke domheid. Een voorbeeld daarvan is het niet laten doorrekenen van het BBB-verkiezingsprogramma door het CBS. Daar schaamt ze zich niet voor, nee, dat is ‘gewoon volks’, dat is ‘echt’, dat is ‘authentiek’. Feiten? Die zijn elitair, daar houden we niet van. Mensen die niet te goeder trouw zijn, mag je hard aanpakken.”
Vind je niet dat je door dit soort bewoordingen te gebruiken die giftige dynamiek alleen maar verder opstuwt?
“In het publieke debat moet je elkaar kunnen aanpakken.”
In welk opzicht zijn jouw persoonlijke aanvallen dan anders?
“Je mag mensen persoonlijk aanvallen op relevante omstandigheden en feiten, niet op uiterlijk bijvoorbeeld en niet met leugens.”
FvD’ers noem je ‘Kevin, Dylan en Wesley die naar deo van Axe meuren’. Waartoe dient dat dan?
“Ik vind dat buitengewoon geestig, maar dat komt omdat het mijn eigen grapjes zijn. Je mag vilein zijn, ik vind dat polemiek erbij hoort. De grens ligt bij leugens en onsmakelijke aanvallen.”
Jouw critici vinden dat jij scheldt.
“Ik scheld niet, ik beledig. Radicaal-rechts suggereert voortdurend dat ik in mijn uitingen, bijvoorbeeld in de Volkskrant, scheld. Dat is helemaal niet zo. Dat is een instrument geworden van radicaal-rechts, door alle vormen van kritiek, scherpe kritiek, dat geef ik onmiddellijk toe, als schelden te kwalificeren. Zij spelen daarmee in op de fatsoensbehoefte van de gemiddelde Nederlander. Maar ja, dat slaat natuurlijk nergens op. Juist door scherp en fel te benoemen, beschermen we onze democratie.”
Interview: Gerrit-Jan Kleinjan
Wende /
Op het podium is Wende net zo echt als thuis
In haar nieuwe show Vrijplaats doet Wende waar ze zo lang bang voor was. 'We veranderen Carré, de mooiste plek van Nederland, in onze speeltuin.'
Het driejarige meisje dat later zou uitgroeien tot een van Nederlands succesvolste zangeressen stapt uit een oranje badje. Met haar kleine hand pakt ze een hoopje zand en gooit het in het badje. Dan haalt ze het zand er weer uit. Dat doet ze nog een keer, en nog een keer. De beelden staan op een filmpje dat 42 jaar geleden is gemaakt, zegt Wende. "Nu kijk je ernaar en denk je: wat ben je aan het doen?"
Wende was niet zozeer bezig met zand verplaatsen. Ze verwonderde zich, ging op in het moment en had daardoor 'de tijd van haar leven'. Dat is precies wat ze wil met haar 19 nieuwe shows die deze week beginnen in het Amsterdamse theater Carré.
Vrijplaats is de titel van de nieuwe shows. Ze oefent dezer dagen in de repetitiezaal van Carré, een ruimte met microfoons, een spiegelwand en twee piano's. Hier en daar hangen gele stickerbriefjes met 'Het is genoeg', 'Laat me' en 'Gast'.
Het is genoeg en Laat me zijn titels van liedjes. 'Gast' gaat over gastartiesten. Over negentien gastartiesten om precies te zijn, één voor elke avond. Op de lijst staat een gevarieerde en intrigerende rij namen. Camiel Meiresonne van popgroep Son Mieux, Jacqueline Govaert van rockband Krezip en singer-songwriters met sterk uiteenlopende stijlen komen langs. Jeangu Macrooy bijvoorbeeld, en Morpheus, Naaz, Roos Rebergen van Roosbeef en S10. Maar wie komt wanneer?
Begaan met de wereld
"Dat blijft een verrassing", zegt Wende. "De gastartiesten hebben een piano, niet een hele band. Terwijl artiesten als MEROL, Abel van Gijlswijk van Hang Youth, Camiel Meiresonne en Jacqueline Govaert normaliter het dak eraf spelen in hele grote clubs. Ik heb artiesten gekozen die niet bang zijn om de moeilijke onderwerpen aan te spreken. Sef snijdt natuurlijk allerlei ingewikkelde thema's op een waanzinnig mooie manier aan, Sophie Straat net zo goed. Froukje, MEROL en Naaz ook. Allemaal zijn ze begaan met de wereld en zingen daarover."
Vrijplaats ziet Wende als een speeltuin, zoals het oranje badje dat ooit was. "Daarin doe ik van alles waar ik zin in heb, met twee piano's waarop Nils (Davidse, red.) en ik spelen. Ik wil even helemaal terug naar hoe het begon. Naar een goed lied en dat in zijn meest uitgeklede vorm naar het publiek brengen. Normaal heb je een show en blijft deze zoals hij is. Nu niet. Elke avond zal anders zijn. We veranderen Carré, de mooiste plek van Nederland, in onze speeltuin door nummers te doen die we eerder niet durfden, door van alles compleet om te gooien."
Wende wil het publiek iets meegeven. Vertrouw op speelsheid en creativiteit. "En ik hoop dat mensen 'in het moment zijn'. Daar breek ik een lans voor." Dat klinkt abstract, 'in het moment zijn', maar Wende maakt het direct concreet door de aandacht volop te vestigen op de situatie in het hier en nu, op het interview. "We leven in een wereld waarin ongelooflijk veel mogelijkheden zijn om het hier en nu te ontvluchten", zegt ze. "Weg van het moment waarin ik jou aankijk en zie wat voor kleur ogen je hebt, zie wat het tempo is van ons gesprek, weg van dat ik me soms ongemakkelijk voel omdat ik niet weet hoe ik me moet verhouden tot jou. En dat we ons daar niet van kunnen distantiëren. Dat is ook wat het leven is. Dat vind ik juist leuk."
In het moment trekken
Het zijn uitspraken om even op te kauwen. Leven in het moment zoals Wende doet, waarin ze alle onzekerheden en emoties bij zichzelf opspoort en toelaat: hoe doe je dat als ruim 1500 mensen vanuit hun stoelen aandachtig toekijken? Speelt ze dan een rol? En als ze een rol speelt, wat iets onechts impliceert, hoe trekt zij dan haar publiek het moment in?
"Volgens mij stel je nu een paar verschillende vragen over zaken die snel door elkaar lopen. Je hebt het over de rollen die wij spelen. We spelen allemaal verschillende rollen. Dat doen we tegenover een onbekende, een bekende, je geliefde, jezelf, op het podium. Wanneer ben je dan echt jezelf? Wie ben je dan echt? En hoe vertaalt zich dat naar het podium? Ik geloof niet zozeer dat de versie die ik ben in mijn pyjama de meest echte versie is en de meest effectieve voor een podium. Daarbij maak ik een groot onderscheid tussen privé en persoonlijk. Nu ben ik persoonlijk. Ik ben niet onecht. En ik ben ook niet onecht als ik op een podium sta. Ook dan ben ik persoonlijk."
Het persoonlijke is universeel, zegt Wende. Maar privé is particulier.
"Dan de tweede vraag: hoe breng je die intimiteit van het hier en nu naar een podium. Je kunt op een podium heel erg privé gaan lopen doen, maar dan krijg je niet de intimiteit die je over wil brengen naar het publiek. Wat ik doe is elke avond de setlist aanpassen zodat elke avond anders is. Dan creëren we iets in het moment en dat is voelbaar voor een publiek. Vergelijk het met een jazzconcert waar wordt geïmproviseerd. De muzikanten duiken in het onbekende. Dan voelt het publiek dat zij getuige zijn van iets dat hier en op dit moment ontstaat."
Wende's carrière begon in 2004 toen zij haar eerste album uitbracht en daar direct een Edison voor won. Ze won daarna nog diverse prijzen, stond in talloze theaters, op Lowlands en andere festivals. Haar creatieve producent Wouter van Ransbeek vroeg haar enige tijd terug: 'Je hebt nu overal gestaan, zou het niet tof zijn als je iets met alleen piano doet?'
Dat vond Wende zeker tof. "Vrijplaats is een liefdesverklaring aan een lied in zijn meest uitgeklede vorm en performen in zijn meest uitgeklede vorm. Ik heb een oneindige liefde voor een goed lied, voor een lied dat iets wil zeggen over het leven, over waar we zijn, over wat we met elkaar zijn, wat we zouden kunnen zijn met elkaar, waar we falen met elkaar, waar we misschien met elkaar wel verder kunnen."
Het idee van alleen de piano en een goed lied sprak haar ook aan omdat het haar herinnerde aan vroeger. "Zo is het ooit begonnen. Met mijn moeder die piano speelde. De piano was haar speeltuin en haar vrijplaats. Ze zat in de erker, speelde en dan vroeg ik haar of ze mij wilde begeleiden met liedjes. Dat was toen echt een grabbelton. Daar zat niks geregisseerds aan. Het was een spontane, eindeloze stroom van liedjes en ik vond alles leuk. Op dit moment in mijn carrière kan ik weer terug naar die grabbelton."
Daar zit een paradox in. Ze kan terug naar vroeger omdat ze is gegroeid als artiest en persoon. Ze is een perfectionist en vindt het moeilijk de controle los te laten. Of beter: vond, want in Vrijplaats kijkt ze haar oude angst recht in de ogen en omarmt het toeval. Ze is losser. Juist door die lossere aanpak, kan ze een show als Vrijplaats maken.
"Losser durven zijn, heeft te maken met vertrouwen in wat ik en het team om mij heen kunnen. Maar het blijft een uitdaging. Ook in zekerheid zit schoonheid. Binnen een vaste vorm is nog zoveel te ontdekken. Maar nu zeg ik tegen mezelf: ik weet dat je er bang voor bent, maar ga het toch maar doen. Kijk maar wat er gebeurt. Dat is een ontwikkeling die sinds Mens (uit 2018, red.) is ingezet. Elke keer ga ik een stapje verder het water in. Maar Vrijplaats, dat is wel even een kilometertje verder zwemmen."
Losheid omarmen en durven
Doe je dat ongetraind, dan verdrink je. Daarom is Wende in de luwte aan de slag gegaan. "Vorig jaar hebben we op Oerol gespeeld, daarna in een kerkje, op een camping, in een kleine zaal in Heerlen, op festival Motel Mozaïque. We hebben niet zozeer gerepeteerd alsof het een show is, maar echt geoefend met hoe het is als je alles omgooit en plots nieuwe nummers doet.
"Wat we ontdekken is dat er veel meer connectie met elkaar is ontstaan. Je moet intenser samenwerken om elkaar op te vangen als het misgaat. Want hoe improviseer je dan verder? Het publiek heeft er niets aan als een show vastloopt. Elke Vrijplaats die ik doe, durf ik steeds meer losheid toe te laten. En dat vind ik heel gezond voor wie ik ben.
"Met Nils probeer ik van alles uit, kijken we eindeloos welke akkoorden we kunnen gebruiken. Zullen we dit liedje doen, of een ander proberen? Mensen die misschien op een enigszins kapitalistische, neoliberale manier in de wereld staan, zullen denken, wat is de efficiëntie hiervan? Vrijplaats is voor mij een manifest. Een bijna activistische daad. Wij zijn niet bezig met targets halen, maar zijn aan het ontdekken."
Ditmaal niet in haar eentje, in het oranje badje, maar met haar team in Carré. Ook nu heeft ze met de mensen om haar heen 'de tijd van haar leven'. "Nu moeten we vasthouden wat we op kleine locaties deden: de losheid omarmen en durven."
Vanaf 24 oktober staat Wende 19 keer in Koninklijk Theater Carré met haar nieuwe show 'Vrijplaats'. Op 25 oktober komt ook de nieuwe piano-ep 'Vrijplaats' uit.
Interview: Marco Visser
Sara Kroos /
Sara Kroos is terug na vier jaar ziekte: ‘Ik pleit voor de schoonheid van wat niet meer goed komt’
De nieuwe voorstelling van de cabaretier gaat over hoop. ‘Ik ben niet sterker uit deze situatie gekomen en dat hoeft ook helemaal niet.’
Op de vraag hoe het met haar gaat moet Sara Kroos (43) lachen, om dan uit de grond van haar hart te zeggen: “Het gaat heel goed met me.” Ze was vanwege ziekte vier jaar niet te zien in het theater en maakte voor de zomer voorzichtig haar rentree.
“Ik heb het optreden gemist en het voelde de eerste keer meteen weer alsof ik gisteren nog op het podium stond. Ik vind deze fase van try-outs, in tegenstelling tot veel van mijn collega’s, ontzettend leuk. Ik hou van de puzzel die ik samen met mijn regisseur Jessica Borst leg: we hebben deze grappen, we hebben deze verhalen, die lijn moet erin en wat is dan de beste volgorde.”
Aan de keukentafel van haar huis in Laren – er lopen vijf katten rond, waarvan er af en toe eentje om aandacht komt vragen – praat de cabaretier over haar nieuwe voorstelling Prikkelarme kermis. Ze bouwt het deze keer langzaam op. Na de negen leesvoorstellingen voor de zomer viel pas de beslissing om dit theaterseizoen daadwerkelijk te gaan spelen. “We hebben de tournee net aangekondigd. Gelukkig krijg ik veel berichtjes dat mensen me gemist hebben.”
Je benoemt je afwezigheid meteen in de voorstelling.
“Ik maak in het begin graag contact met de zaal. Ik benoem het om het te ontzenuwen. De meeste mensen hebben wel een interview met mij of mijn boek Rood is ja gelezen en weten dat ik uit een zwaardere periode kom. Maar ik zeg ook: Ik ben er weer en we gaan plezier maken.”
Haar afwezigheid op het podium heeft een voorgeschiedenis. Ze komt uit een diep dal. Vier jaar zat Kroos thuis met zware klachten, veroorzaakt door PTSS (posttraumatische stressstoornis). Toen ze een jaar of zes geleden hulp zocht in een psychiatrische kliniek voor het seksueel misbruik door haar oom in haar jeugd, werd ze opnieuw misbruikt. Door de therapeute die haar behandelde.
Na een rechtszaak, waarin het misbruik werd erkend door zowel de therapeute als de instelling waar ze werkte, schreef Sara het indringende boek Rood is ja. Geen materiaal voor een voorstelling vond ze zelf, omdat het verhaal veel nuance behoeft en zich niet bepaald leent voor grappen.
Toch heb je het over seksueel geweld in de voorstelling, inclusief een triggerwarning aan het begin. Waarom?
“Het is het enige zware onderwerp in de voorstelling, maar ik wilde het wel aankaarten, ja. Niet mijn persoonlijke verhaal, maar de rol van omstanders. Zij gebruiken vaak een taal die schadelijk is, zonder dat ze dat misschien zo bedoelen. Want welke taal gebruik je over dit onderwerp? Welke vragen stel je aan iemand? En welke vragen juist niet? Daar wil ik vooral op ingaan.”
Je voert daarom een vrouw op die je tegenkomt in een dierenwinkel, die vragen stelt als: waarom heb je geen ‘nee’ gezegd, je bent toch een assertieve vrouw?
“En dan antwoord ik haar: Schijn bedriegt. Maar het zijn inderdaad juist de waarom-vragen die pijnlijk zijn. Waarom was je daar? Waarom heb je het niet eerder gemeld? Je hebt toch wel aangifte gedaan? In die vragen zit een licht verwijtende toon.
“In de media worden berichten over seksueel geweld vaak platgeslagen tot een paar regels en heeft iedereen er een mening over. Terwijl het veel gelaagder is. Het is bijvoorbeeld lastig uit te leggen hoe de schaamte, die je overvalt nadat jou zoiets overkomt, werkt. Waarom je misschien jaren hebt gezwegen. Hoe het komt dat je liegt voor een dader.
Dit stukje duurt overigens maar kort: precies zes minuten en 42 seconden, 3 procent van de totale voorstelling. Het is verder entertainment. Maar het is één van de grootste puzzelstukken: ik wil het aansnijden, maar het ook luchtig houden. Dus pak ik er even mijn bingokaart bij met alle kwalijke vragen die aan slachtoffers gesteld worden.”
Ook neem je alle dooddoeners door met de zaal. ‘Hier kom je sterker uit.’ ‘Je moet het een plekje geven.’
“Dat zeggen mensen vanuit het idee dat er voor alles een oplossing bestaat. Dat het maakbaar is en dat het allemaal goed komt. Ik pleit in de voorstelling juist voor de schoonheid van wat niet meer goed komt, van wat gerafeld en gehavend is.”
Prikkelarme kermis markeert ook dat Sara Kroos 25 jaar in het vak zit. Als achttienjarige stond ze in 2000 onbevangen op het toneel. ‘Dit is met afstand het grootste talent dat ik in de geschiedenis van het Leids Cabaret Festival ooit gezien heb’, schreef oprichter Harry Kies op haar aanmeldingsformulier. Sindsdien maakte ze elf solovoorstellingen.
In haar tweede, Lam, uit 2003 sprak ze al over het misbruik uit haar jeugd, zij het dat ze er toen cynische grappen over maakte en zich letterlijk overschreeuwde. “Volgens mij is het omarmen van imperfectie en pijn al 25 jaar mijn hoofdthema,” zegt ze monter. Daarna serieus: “Dat is ook mijn drijfveer om zo persoonlijk te zijn. Heb ik dat weleens vervloekt? Nou, als zo’n mevrouw met al die vragen van de bingokaart op me afkomt wel ja.”
Ze denkt even na. “Tegelijkertijd is dat niet waar, want zo’n vrouw is juist de reden dat ik zo openhartig ben. Zodat ik haar de andere kant kan laten zien.”
Hoe is deze voorstelling ontstaan?
“Ik kon heel lang niks. Door de PTSS had ik allerlei angsten, nachtmerries en herbelevingen en kwam ik nauwelijks de deur uit. Ik heb jaren geen piano gespeeld, geen grap opgeschreven. Dat betekende niet dat ik mijn humor kwijt was, want die gebruiken we thuis juist graag bij de zwaardere onderwerpen. Mijn relativering en sarcastische ondertoon zijn altijd gebleven. Maar voor de rest was het stil.”
Was dat beangstigend?
“Vanaf mijn achttiende is optreden mijn tweede natuur, het past zo bij me. Maar de prioriteit was, en dan stel ik het even scherp: in leven blijven. Ik dacht eerlijk gezegd dat ik nooit meer zou kunnen spelen. Het rottige van PTSS is dat je heel slecht ‘om de bocht’ kunt kijken. Het eerste dat gekaapt wordt, is het hebben van hoop. Ik was te ziek om een stipje aan de horizon te zien.”
Wanneer keerde dat om?
“Toen ik weer achter de piano ging zitten. Ik weet nog dat Daan, mijn vrouw, zei: ‘Ben je nou piano aan het spelen?’ Daarna heeft het nog meer dan een half jaar geduurd voordat ik dacht: dit kan iets worden. De negen leesvoorstellingen voor de zomer, met het script in mijn hand, was mijn re-integratietraject.”
In je boek Rood is ja staat overigens dat je zo goed als afgekeurd bent.
Droogjes: “Ja, ik ben een afgekeurde cabaretier. Maar ik ben voor 48 procent afgekeurd. Ik speelde altijd vier keer in de week en nu twee keer. Dus het klopt.”
In het slotlied van de voorstelling zing je over ‘herrijzen uit je as’, voelt dat ook zo?
“Voor mij gaat Prikkelarme kermis heel erg over hoop. Over het gegeven dat er een crisis is geweest, verandering is geweest – hoe dat er dan ook uitziet in je leven – en dat je dat meeneemt. De laatste zinnen in het lied zijn: ‘Dit is wat overbleef. Noem het kwetsbaar of gebroken. Ik zie er ongekende schoonheid in.’ Want ik ben niet sterker uit deze situatie gekomen en dat hoeft ook helemaal niet.
“Ik was hiervoor wat stoerder en rauwer op het podium, alsof er een beschermlaagje op zat. Zeker in mijn eerste voorstellingen, toen ik begin twintig was, had ik de neiging mezelf te overschreeuwen. Maar ik ben een gevoelig type, ik heb zo mijn kwetsuren en ik heb zachtheid, rust en harmonie nodig om mij heen. De kracht zit hem erin dat ik dat nu durf mee te nemen op het podium. Ik ben niet meer bang om mijn zachtheid te laten zien.”
Interview: Rinske Wels
Wat zie ik? Wibi Soerjadi /
‘Als je authentiek bent, kunnen de mensen niet om je heen’
Pianist Wibi Soerjadi voelt zich duizend jaar oud als hij speelt maar veertien als hij niet speelt. ‘Als kind al las ik de Donald Duck én Dante.’
Wat zie je?
“Op de foto hierboven heb ik de ernstige Wibi-concertblik. Als ik ga optreden ben ik echt bloedserieus. Altijd al, al vanaf het moment dat ik als elfjarige mijn eerste concert bijwoonde en zeker wist dat ik nog nooit zoiets moois had gehoord. Dát is het, wist ik, al die lagen van emoties die in muziek zitten wil ik kunnen grijpen. Ik denk dat het ook komt omdat muziek zo snel vervliegt, je móet het goeie moment pakken. Als je een schilderij maakt, kun je er heel veel keren opnieuw naar kijken, muziek moet in één keer raak zijn, daar past alleen maar ernst bij.”
Alleen maar ernst?
“Dat betekent niet dat je heel ernstig je best zit te doen. Het is een wat complex verhaal. Enerzijds ben je volledige geconcentreerd, anderzijds laat je het helemaal gaan en ontspan je tijdens het spelen. Als ik speel, gaat alles naar de muziek.”
Alles gaat naar de muziek, maar er gaat ook aandacht naar je uiterlijk.
“Lekker eten dien je ook niet op in een plastic bakje. Ik draag de muziek het liefst op in iets moois, ik ben zeg maar het porseleinen bordje van de muziek.”
En de foto met de hoed?
“Ik heb wel veertig hoeden, waarschijnlijk nog wat meer. Die hebben allemaal iets bijzonders. Het leuke van een hoed is dat hij per persoon anders staat. Per hoed voel ik me dus ook anders. Daar hou ik van, het effect van zo’n kledingstuk. Ik hield altijd al van kostuums, heb me ook nooit iets van de mode aangetrokken. Wie de mode volgt, gaat er hetzelfde uitzien als de rest. Waarom zou je dat willen? Ik vind het juist leuk om iets aan te trekken wat helemaal bij mij past en niet per se bij iemand anders. In die zin zie ik ‘uiterlijk’ als iets breders. Ik pas niet helemaal in deze tijd, dus pas ik de tijd aan mezelf aan. Ik heb een mooie oude auto die voelt als een koets, mijn huis is ingericht met fraaie meubels en tiffany-lampen, ik hou van schermen als sport, en natuurlijk van klassieke muziek. Het is een sfeer waarin ik me thuis voel. Door die sfeer om me heen te creëren, zorg ik voor mezelf.”
Op deze foto zien we een man met een grote lach op zijn gezicht.
“Ik ben duizend jaar oud als ik speel en ik voel me veertien als ik niet speel. Ik besta uit dat contrast. Ik hou van spelen met mijn dalmatiër Pepper, ik hou van radiografisch bestuurbare vliegtuigjes. Als kind had ik dat al, ik las de Donald Duck én Dante, tegelijkertijd. En dan was ik zo enthousiast over Dante dat ik er een spreekbeurt over hield, ik kan me nog steeds de blik van mijn klas herinneren, hebben we hém weer.”
Als je dat vertelt kijk je er een beetje ondeugend bij, als op de laatste foto.
“In die foto herken ik mijn moeder! Dezelfde blik, hetzelfde plezier ook. Zij zag er altijd prachtig uit, met een shawltje en mooie combinaties. Wat fijn dat ik haar in deze foto terugzie. Ze was nooit bang, mijn moeder, no failure, only progression, geen mislukking, alleen vooruitgang. Dat was haar motto en dat heb ik van haar overgenomen. Ze gaf mij en mijn vier broers de ruimte, ook als ik me, omdat ik dat leuk vond, ’s avonds nog wilde verkleden om in gepaste kledij bij het avondeten aan te schuiven.”
Werd je weleens gepest als kind?
“Niet dat ik me kan herinneren, terwijl ik ook naar school ging in zelf samengestelde kostuums. Misschien omdat ik het vol overtuiging deed. Als je authentiek bent, of je dat nou blij doet of juist heel serieus, dan kunnen de mensen niet om je heen.”
Wibi Soerjadi is pianist, hij geeft in juli en augustus 14 tuinconcerten bij zijn villa in Diepenheim.
Interview: Jowi Schmitz
Georgina Verbaan - The Second Woman /
Georgina Verbaan speelt 24 uur lang steeds dezelfde scène: ‘Eigenlijk is het een nachtmerrie’
Ze wilde een keer helemaal uit haar comfortzone komen. Nou, dat gaat haar wel lukken in de unieke Holland Festival-theatervoorstelling The Second Woman. ‘Ja, het wordt een uitputtingsslag. Ha!’
Honderd verschillende tegenspelers krijgt ze tegenover zich. Honderd in 24 uur. Actrice Georgina Verbaan is wel wat gewend, maar dit is een uitzonderlijke artistieke krachtsinspanning. In de filmische theatervoorstelling The Second Woman speelt ze één scène 100 keer gedurende een periode van 24 uur.
De scène van zo’n 10 minuten, waarin ze als Virginia steeds de relatie met tegenspeler Marty uitmaakt, is geïnspireerd op de Amerikaanse cultfilm Opening Night uit 1977 van John Cassavetes. In de film, een psychologisch drama, maakt een gevierd actrice met plankenkoorts en een alcoholprobleem zich zorgen over het ouder worden. De actrice moet in de film het toneelstuk The Second Woman spelen, krijgt ruzie met de auteur van het stuk en kan haar tegenspeler niet uitstaan, die ook haar ex is.
Die film heeft Verbaan (44) ooit gezien, vertelt ze als het gaat over hoe ze zich op haar voorstelling voorbereidt. Maar ze wil ’m zeker nog een paar keer zien. Maar ook What Ever Happened to Baby Jane en Who’s Afraid of Virginia Woolf, films over een vergelijkbaar thema. Ze is net klaar met de opnames van een nieuwe Videolandserie waarin ze een hoofdrol speelt en moet even schakelen. “Ik heb begin dit jaar twee keer online contact gehad met de Australische makers, Nat Randall en Anna Breckon. Ik had nog niet besloten, vond het idee vooral heel eng, benauwend, een nachtmerrie.”
Toch gaat ze het doen. “Het is belachelijk, want ik droom heel vaak dat ik onvoorbereid het toneel op moet, dat iedereen alles ziet omdat ik in een soort glazen doos zit, nou, dat is dit precies, haha. Maar het is juist een reden om ja te zeggen. Waarom? Omdat ik vaak nee zeg en het liefst veiligheid opzoek. En ik weinig deelneem aan het leven. Dan ben je veilig, maar raken kwesties je ook niet meer echt. Ik ga dit echt doen met mensen samen, met mijn tegenspelers en het publiek. Hopelijk komt er iemand kijken.”
Wie zijn je tegenspelers: mensen van de toneelschool of van de straat?
“Eerder dat laatste. Er schijnt op verschillende plekken een oproep te hebben gestaan waar mensen zich konden melden. Als het goed is, wordt dat een dwarsdoorsnee van de maatschappij: oud, jong, mannen, vrouwen, van verschillende kleuren en uit verschillende klassen. In die zin is het ook een sociologisch experiment. Oh... ineens ben ik bang dat er exen van me tussen zullen zitten.”
Dan wordt het een soort Marina Abramovic-act, zoals die met haar Ulay in het MoMa in New York: twee exen die elkaar eindeloos aanstaarden.
“Ja. Wist zij nou van tevoren dat hij meedeed? Nee toch? Nee.”
Bij een eerdere versie van jouw voorstelling, in Sydney in 2017, deden mannelijke tegenspelers naar toen de actrice vermoeid raakte. Ze maakten misbruik van haar zwakte.
“Ja, interessant. Bij ons zijn er wel regels waar tegenspelers aan moeten voldoen, zodat mijn grenzen enigszins bewaakt blijven. Dat is fijn. Er zullen mannen zijn die hun mannelijkheid willen laten gelden. Ik hoop niet dat ik een muur optrek, maar dat zal ook weleens een uurtje gebeuren. En om de twee uur is er een kwartier pauze. Dan kan ik even naar de wc, koffiedrinken of juist een hazenslaapje doen. Daar ben ik trouwens helemaal niet goed in. Ja, het wordt een uitputtingsslag, ha!”
Dit stuk, dat eigenlijk één scène is, The Second Woman, geschreven in 2016, gaat over een vrouw, Virginia, en haar partner Marty. Hun relatie wankelt. Marty komt bij haar langs, neemt eten mee en ze praten wat. De scène eindigt steeds met de zinsnede van de tegenspeler: ‘Ik hou van je’ of ‘Ik heb nooit van je gehouden’. Die vertrekt en zij ruimt op. Dan zijn de 10 minuten om.
De tegenspeler neemt steeds noedels mee, weet Verbaan al. “Ik moet 24 uur noedels eten!” en alles speelt zich af in een soort vierkante ruimte op het podium van de Amsterdamse schouwburg ITA, omhuld met doorzichtige schermen waar het publiek en de spelers doorheen kunnen kijken. Alles wordt met verschillende camera’s gefilmd en het publiek, dat komt en gaat, wordt aangemoedigd om tussen de scènes van stoel te wisselen om de twee spelers vanuit verschillende perspectieven te zien.
Je mag vlak van tevoren nog even oefenen met een paar tegenspelers, collega-acteurs die jij op een voorkeurslijstje hebt aangeleverd.
“Ja, maar geen idee wie er kan en komt. In elk geval kan ik zo enigszins vertrouwd raken met de mise-en-scène. Er zit ook een dans in, en een val. Die ga ik allebei nog oefenen met een choreograaf.”
Wat is je grootste angst?
“Of ik dit als actrice wel kan. Maar ik geloof dat het er vooral om gaat dat ik het als mens volhoud. Die tegenspelers kunnen ook uit hun spel raken, en ik moet ze dan terugleiden naar waar we mee bezig zijn.”
Ga je ook putten uit de relaties die jijzelf had?
“Oh ongetwijfeld. Je kunt in de liefde in een bepaalde rol vallen, dat je denkt: waarom doe ik dit, waarom zeg ik dit? Dat je uitzoomt en je jezelf helemaal niet herkent. Dat je je afvraagt: praat ik nu iemand anders na? Dat de ander jou zo zag in het begin, en zo wil blijven zien en denkt dat je echt zo bent. Ik vind de liefde best ingewikkeld, en kies soms grillige mensen uit om verliefd op te worden.”
Je zegt dat het begin van je voorstelling het minst interessant zal zijn. Na hoeveel uur komt het er op aan, denk je?
“Als mijn personage en ikzelf door elkaar heen gaan lopen. Feit en fictie. Dan wordt het spannend.”
In de film Opening Night, waarop dit gebaseerd is, kan de hoofdrolspeelster werkelijkheid en fictie ook niet meer goed onderscheiden. Heb jij dat tijdens het spelen weleens gehad?
“Ik speelde in het toneelstuk Venus met Jeroen Spitzenberger, dat ging over verleiding en macht en begon elke avond weer met zo’n heftige sfeer, ik nam het de hele dag mee. En eerder bij De ingebeelde zieke van Molière, een komedie bij de Utrechtse Spelen. Ik hoorde constant in mijn hoofd: Het zijn je longen, het zijn je longen. Die herhaling, wekenlang, kan je echt gek maken. Dit is gelukkig maar 24 uur.”
In The Second Woman speelt Georgina Verbaan op 28 juni vanaf 16 uur tot 29 juni 16 uur één scène 100 keer. De voorstelling op het podium van de Amsterdamse schouwburg ITA wordt live gescreend in bioscoop Tuschinski. Info: hollandfestival.nl
Interview: Ally Smid
Wat zie ik? - Edsilia Rombley /
‘Met het kind in mezelf zit het wel goed’
Zangeres en presentatrice Edsilia Rombley (46) worstelt soms met haar gewicht en heeft wel eens een slechte dag, maar in basis is ze vooral tevreden over zichzelf. ‘Ik ben erg van de positiviteit, zo kijk ik ook naar mezelf.’
Wat zie je?
“Op de foto hierboven zie ik een zelfstandige vrouw, iets wat ik te danken heb aan mijn moeder. Zij heeft drie kinderen in haar eentje opgevoed en ze dééd dat gewoon. Wij, mijn broer, mijn zus en ik, zorgden een beetje voor elkaar. Dat we soms alleen op pad moesten, vond ik normaal. We deelden ook mee in mijn moeders zelfverzekerdheid. Misschien had ze het weleens zwaar, maar ik voelde vooral haar kracht.”
Op deze foto kijk je zwoel.
“Toen we deze foto’s maakten, dacht ik na over de kanten van mezelf die ik het sterkste voel. Daar hoort deze blik zeker bij; iemand die zich thuis voelt in haar vrouw-zijn. Natuurlijk worstel ik soms met mijn gewicht en heb ik betere en slechtere dagen, maar in basis ben ik tevreden met mezelf. Ik ben een romantica, ik geloof in affectie tonen, elkaar af en toe aanraken of een knuffel geven. Dat is een gevoel in jezelf dat je warm moet houden.”
Heb je als bekende Nederlander nooit last gehad van mensen die minder aardig waren?
“Gelukkig heb ik dat niet heel veel. Ik deel veel positieve dingen, dus krijg veel positiviteit terug. Dat is ook wel mijn ding, positivity, zo kijk ik ook naar mezelf. Maar er zullen altijd mensen zijn die niet aardig zijn, vooral op social media. Ik denk dan: die mensen kennen me helemaal niet. Ik probeer me er niet druk om te maken. Ik hoef niet door iedereen leuk gevonden te worden, dat kan ook niet. Maar als publiek figuur ben je wel wat kwetsbaarder.”
Terwijl je al jong in de aandacht stond door het winnen van de Soundmixshow.
“Misschien voel ik me daarom ook het meeste thuis bij een groot publiek. Ik geniet van het entertainen van mensen, het zingen, de energie die het geeft. Dan kan ik het meeste mezelf zijn. Het presenteren van een show vind ik ook leuk, alleen veel spannender. Maar ik wil daar zeker in blijven groeien.”
En de foto hierboven, wat zie ik daar?
“Dat is mijn goofy kant. Het kind in de mens zit wel goed bij mij, zal ik maar zeggen. Ik kan ergens enorm enthousiast op reageren, dan sta ik echt te juichen. Ik kan me voorstellen dat mensen soms denken: zo, díe is blij. Maar zo ben ik gewoon. Lachen is goed voor je. Echt waar. Als mensen daar zuur over doen, zou ik ze vooral willen aanraden: lach meer.”
Je lacht naar de wereld.
“Dat is niet naïef, ik zie heus wel dat er van alles aan de hand is, maar ik heb dus geleerd dat ernst en plezier naast elkaar mogen bestaan. Lachen kan ons helpen. Voor mij voelt dat ook gewoon beter, ik heb een paar vrienden met wie ik hard kan lachen en daar kan ik daarna dan weer een hele tijd op teren.”
Heb je dit altijd al gewild?
“Ik wilde altijd al entertainer worden. Ik observeerde mensen, mijn moeder of mijn familie, en dan maakte ik toneelstukjes over ze en trad ermee op tijdens familiefeestjes. Daar hadden we er veel van, met veel muziek, veel eten ook. Dat gevoel van joy is er altijd geweest.”
Je deelt je ‘joy’.
“Laten we liever voor elkaar zijn, dat zou echt helpen. Als kleuter voelde ik dat al zo, en op de middelbare school ook. Als ik dan jarig was, riep ik: ‘Ik ben jarig, ik wil van iedereen een knuffel!’ En dan liep ik ook naar die stille jongen achter in de klas om hem even te knuffelen. Niemand buitensluiten, dat is mijn doel. Behandel een ander zoals je zelf behandeld wil worden.”
Edsilia Rombley (1978) maakt samen met Trijntje Oosterhuis, Berget Lewis en Candy Dulfer deel uit van de Ladies of Soul, die binnenkort op tournee gaan. Ook speelt ze mee in de kinderfilm Het Feest van Tante Rita 2 – De Chocobom, die in juli verschijnt.
Interview: Jowi Schmitz
Paul Haenen /
Cabaretier Paul Haenen maakt politieke satire over de formatie: ‘Gaat het wel, Pietertje?’
Zelf kruipt hij in de rol van verkenner Ronald Plasterk. ‘Dat lukte meteen. Hij heeft hetzelfde als Andries Knevel: dat lachen en dan meteen weer serieus. Dat schrikachtige.’
Hij vindt dat wij er als Nederlandse burgers recht op hebben: weten wat er achter de schermen in Den Haag gebeurt. Cabaretier, programmamaker en schrijver Paul Haenen (78) die al meer dan 25 toneelstukken op z’n naam heeft staan, heeft zich nu aan het politieke geharrewar op het Binnenhof gewaagd: “Ik ben nieuwsgierig. We hebben geen idee wat er gebeurt in die kamertjes. Er werd ook niet gelekt. Toen dacht ik: als wij het niet horen, dan verzin ik het zelf wel.”
Paul Haenen op het podium van het Betty Asfalt Complex
Tot op het laatst gaat Haenen de tekst van het stuk De Formatie actualiseren. “Voor de voorstelling is het leuk dat ze er nu uit zijn, want dan ben je als publiek extra geïnteresseerd wat eraan voorafging.” Want de ministersploeg is nu bekend en zal binnenkort op het bordes staan.
Maar het gaat Haenen vooral om die ‘rare’ zeven maanden vanaf de verkiezingen in november. Een periode van ruim een half jaar die volgens hem ook in anderhalve dag had gekund. “In mijn stuk zijn ze er ook heel gauw uit. Want het zijn immers vier fracties aan de rechterkant van het spectrum die tot dit akkoord zijn gekomen. Timmermans was er niet eens bij. Zo moeilijk was het niet.”
Haenen is blij dat de PVV intussen niet de grote overwinnaar van de Europese verkiezingen werd, ‘dat we voor de buitenwereld een land blijven van compromissen, van overleg’. Maar als schrijver zegt hij ‘achter al z’n karakters te staan’ en wil hij geen politieke voorkeur laten doorschemeren.
Vier sterke karakters
Haenen: “Normaal bedenk je personages voor zo’n theaterstuk, maar nu zijn ze er al. Dat is handig. Ik probeer me voor te stellen wat er al die maanden is voorgevallen tussen die vier partijleiders, vier sterke karakters: Geert Wilders (met de meeste Kamer- en debatervaring, heeft geen last van zijn partij, want alleenheerser, er is ook geen lastig partijcongres), Caroline van der Plas (die al die tijd, zoals ze zelf zegt, de moederrol op zich heeft genomen – Gaat het wel, Pietertje?) Pieter Omtzigt en Dilan Yesilgöz.”
Voor Wilders moeten die maanden een hel zijn geweest, denkt Haenen. “Hij moest steeds maar weer overleggen, dat is hij niet gewend, en hij vindt de media tuig van de richel. En steeds weer moest hij langs dat tuig van de richel, en iets, maar dus niets zeggen. Wilders wilde premier worden, maar dan zou hij al te vriendelijk moeten worden, nu kan hij Kamerleden blijven bashen.”
Mooie kamer. Mooie stoel
Het toneelstuk begint, vertelt Haenen, zoals het ook in het echt begon: “Wilders komt binnen, en zegt tegen verkenner Ronald Plasterk: Daar zijn we dan. Wilders zegt: Mooie kamer. Hij gaat zitten. Zegt: Mooie stoel. Dan komt Van der Plas binnen, zegt ook: Mooie kamer. Mooie stoel.” Fijn als dat voor iedereen de gewoonte wordt, zegt Haenen, dat als je ergens op bezoek gaat, je zegt: Mooie kamer. Mooie stoel. “En Yesilgöz zegt: Nou, je hebt hier wel mooiere kamers. Omtzigt zegt niet veel bij binnenkomst.”
Omtzigt is een speciaal geval, volgens Haenen. Hij zou zo in een stuk van Samuel Beckett kunnen spelen, vindt hij, zoals Wachten op Godot. “Door die stilte. Je denkt bij hem: wat gaat er veel in je om, dat maalt maar door. In mijn stuk is hij misselijk, loopt weg of zit eindeloos met zijn hoofd in zijn handen. Hij wilde niet met de PVV, tot Wilders ineens water bij de wijn ging doen. Ik denk dat Omtzigt van alle vier het meest heeft geworsteld met zijn geweten. Yesilgöz kan goed luisteren, dat zie je in talkshows: ze is geïnteresseerd, heeft humor, een lieve vrouw denk ik. Voor haar was het ook moeilijk, waar ligt mijn belang, moet ze steeds hebben gedacht.”
In het stuk gaan de vier partijleiders ook letterlijk aan elkaar snuffelen als ze bij elkaar zitten. “Die scène is al af. Omtzigt vindt het een beetje grensoverschrijdend, maar doet wel mee. Wilders vindt het belachelijk allemaal, maar zwicht ook. ‘Het belangrijkste is’, zo begint Plasterk, ‘dat jullie dichter tot elkaar komen en respect voor elkaar gaan opbrengen.’ Ze hoeven geen vrienden te worden, maar moeten wel in elkaar gaan geloven. Plasterk vraagt ze ook met een voorbeeld uit hun eigen leven te komen, wanneer ze iemand gingen vertrouwen en waarom.”
Haenen: “Wilders loopt op een gegeven moment weg, en stuurt een bericht via X de wereld in: ‘Het lijkt wel of ik hier in een emmer snot zit.’ Als de andere drie protesteren als hij terug is, zegt hij: Doe niet zo kinderachtig, dat doe ik voor mijn achterban, laten we op een volwassen manier met elkaar omgaan.”
Familieopstelling in een Big Brother-setting
“Ja, het is een soort familieopstelling in een Big Brother-setting, ze kunnen niet echt weg. Ze mogen niet lekken, dat willen ze wel. Eigenlijk willen ze zeggen: ‘Het is een soort inrichting!!’ Maar dat mag niet. Ik speel zelf verkenner Plasterk, want dat lukte meteen goed, hij heeft hetzelfde als Andries Knevel: dat lachen en dan meteen weer serieus. Dat schrikachtige.”
De informateurs lopen ook in het toneelstuk rond, net als beoogd premier Dick Schoof. Diens kinderen eisen van hem dat het een knetterlinks kabinet wordt. “Hij zegt dan dat hij zich daar niet aan kan houden. Maar dat-ie wel wil proberen het linkser te maken dan dit demissionaire kabinet. Ik moet er nog wat aan schaven, want het moet wel geloofwaardig blijven.”
Op 3 juli is de eerste voorstelling, in Haenens eigen Betty Asfalt Complex dat hij al 35 jaar samen runt met zijn echtgenoot Dammie van Geest in het centrum van Amsterdam. Het stuk wordt gespeeld door de Theatertroep, een theatercollectief van zes acteurs dat vanaf juli ook het Betty Asfalt-theater overneemt. Ter ere daarvan is er een Zomerfestival, met dit toneelstuk als aftrap. En het Betty Asfalt zal van naam veranderen: Theater de Richel.
Haenen verheugt zich op de samenwerking met de Theatertroep. “Als ik op 3 juli ’s ochtends zeg: ik heb toch nog iets anders bedacht, dan fietsen ze het erin. Zij houden ook van snelle onverwachte dingen. Ik wil dat het publiek denkt: hé, dat zat vandaag nog in het Journaal. Dat zie je niet veel meer, actueel theater.”
Haenen vat zijn voorstelling nog even samen: “Dat mensen contact zoeken met elkaar en het niet vinden, en de eenzaamheid die steeds op de loer ligt.” Hij zegt nog te overwegen om er een scène in te schrijven waarin de vier demagogieles krijgen. “Lijkt me leuk. Dat je leert om te liegen, zonder dat het als leugen overkomt. Dat Wilders die stikstofplannen van tafel veegt, en Yesilgöz bezwaar maakt, en Wilders zegt: Doe toch niet altijd zo negatief. Linkse partijen moeten dat ook leren: trek het debat naar je toe.”
Paul Haenen in de foyer van het Betty Asfalt Complex