Interview Jeroen Krabbé

‘In Auschwitz zei mijn zoon: Je hebt gewoon een trauma, geef het nou toe’

Jeroen Krabbé is bijna 80 en daarom schilderde hij zijn leven. Lang cirkelde hij eromheen, maar zijn Joodse achtergrond speelt nu een hoofdrol. ‘Wat hebben de Joden in Nederland in vredesnaam te maken met die oorlog in Gaza?’


Op het eerste schilderij staat links een verscheurde gele Davidster. Op het laatste een brandend Gaza. Daartussen vertelt Jeroen Krabbé op in totaal acht nieuwe schilderijen beeldend over zijn leven. Het zijn doeken waarop hij belangrijke gebeurtenissen en mensen associatief naast elkaar plaatst. Hij maakte ze in de aanloop naar zijn 80ste verjaardag op

In Museum Cobra in Amstelveen, waar ze naast elkaar hangen, loopt Krabbé energiek heen en weer tussen dat eerste en laatste doek. Eigenlijk had hij zich niet eens zo gerealiseerd dat begin en einde gaan over oorlog en zijn Joodse achtergrond.

“Dat laatste moet je tegenwoordig niet te hard zeggen”, grapt hij wrang. “Ik vind de oorlog in Gaza net zo verschrikkelijk als iedereen. En Netanyahu vind ik een levensgevaarlijke man. Maar wat hebben in vredesnaam de Joden in Nederland te maken met die oorlog. Voeren ze die? Nee, het is omdat ze Jood zijn. En dan kom je op heel gevaarlijk terrein van antisemitisme.”

Hij citeert het liedje van Annie M.G. Schmidt, Vluchten kan niet meer, om het gevoel te omschrijven dat hij al langer heeft. “Ik vind het verschrikkelijk, en dan denk ik niet eens zozeer aan mezelf, maar aan mijn kinderen en kleinkinderen. Hoe ver moet het gaan? Dat er Jodenjacht is in Amsterdam, dat antisemitisme zulke gevaarlijke oprispingen heeft. Ik ben zo blij dat mijn moeder dit niet hoeft mee te maken, dat had ze niet aangekund.”

Een bang kind

Krabbés moeder Greet overleefde de oorlog, haar zus en vader werden vermoord in de vernietigingskampen. “Mijn moeder was gemengd gehuwd, mijn vader was niet Joods. Dan kon je als vrouw in die tijd twee dingen doen: je laten steriliseren of naar Westerbork gaan.” Maar voor ze die keuze moest maken, werd in 1943 Tim Krabbé geboren, die later schrijver zou worden. In 1944, midden in de hongerwinter, kwam Jeroen in Amsterdam ter wereld.

“Ik was een heel bang kind, ik vond verandering erg eng”, zegt Krabbé, wijzend op een schuchter jongetje dat op het eerste schilderij naast de Davidster staat. “Ik ben zwaar beïnvloed door deze geschiedenis. Het is een lang proces geweest om dat toe te geven.” Dat gebeurde pas vorig jaar, toen hij met zijn zoons een bezoek bracht aan Auschwitz. “Na anderhalve dag zei Jasper: ‘Je hebt gewoon een trauma, geef dat nou toe’. Deze schilderijen waren al klaar. Ik dacht: het is waarschijnlijk waar.”

Terwijl hij in zijn werk toch vaak met die oorlog en die Joodse achtergrond bezig is geweest. Neem de door hem geregisseerde film Left Luggage en de serie schilderijen over de lijdensweg van zijn opa Abraham Reiss. “Bij Left Luggage had ik de film die me beschermde, daarna waren het schilderijen geworden.” Omtrekkende bewegingen om uiteindelijk dichter bij dat trauma te komen, ziet hij nu.

Iedereen is dood

“Ik ben opgegroeid in de stilte, zoals alle Joodse kinderen uit de oorlog. Lees Ischa Meijer maar. Wat moesten je ouders ook zeggen? Iedereen is vermoord of vergast of neergeschoten. Je hoopt dat je kinderen dat niet hoeven te horen. Maar daardoor werd het voor mij misschien juist erger dan het had hoeven zijn.”

Het bange jongetje met die loodzware familiegeschiedenis droomde ondertussen wel. Krabbés moeder was filmvertaalster. Hij zag met haar veel films in de showroom van het Tuschinski Theater. “Op mijn zesde bedacht ik dat ik filmster wilde worden.” Maar hij kon ook goed tekenen en zijn vader Maarten, zelf kunstenaar, moedigde dat aan.

Op het tweede schilderij zijn zowel de kunstnijverheidsschool als de toneelacademie te zien. Met de eerste opleiding stopte hij na een jaar. “Mijn vader vond het geloof ik niet zo leuk dat ik naar de toneelschool ging. Dat heeft hij nooit gezegd, maar dat voelde ik wel.” Zijn tijd op de toneelschool was geweldig, hij schildert zichzelf als een prins met een kroon op zijn hoofd. “Voor mij begon daar mijn leven.”

Die dualiteit, acteren of schilderen, is altijd gebleven. Een dag na de première van Soldaat van Oranje meldde hij zich alsnog aan bij de Rijksacademie. Nu noemt Krabbé zich ‘een acterende schilder’. In de reeks schilderijen is opvallend weinig terug te zien van zijn filmcarrière, die toch imposant genoemd mag worden. Alleen op het werk over de jaren tachtig schilderde hij filmposters en de rol die hem zijn grote doorbraak zou bezorgen: Georgi Koskov, de schurk in de James Bondfilm The Living Daylights.

Schilderen op exotische eilanden

“Dit is het jubeljaar”, zegt hij en tikt stevig op het doek. Juist zijn internationale filmcarrière maakte het mogelijk op tal van exotische plaatsen te schilderen. Vanuatu in de Stille Oceaan, Ouarzazate in Marokko. “Ik had een koffertje laten maken in Londen voor mijn schilderspulletjes. Dan zei ik: de schilder gaat met me mee.”

“Als je filmster wordt in het buitenland, word je ontzettend in de watten gelegd. De mooiste hotels, limo’s, dat soort gedoe.” Nee, een lijdende kunstenaar is hij niet geweest. “Deze schilder dacht: wat fijn. Ik hoef niet op een tochtige zolder, ik hoef m’n oor er niet af te snijden”, zegt hij schaterlachend.

Hij verkeerde tussen bewierookte sterren als Barbra Streisand en Joan Collins, maar zelf heeft hij nooit een ster willen zijn, bezweert hij. “Nee, zo iemand ben ik niet. Ik zou het verschrikkelijk vinden. De grootste mannelijke ster met wie ik gewerkt heb was Harrison Ford en die was normaler dan wie ook. Hij was timmerman toen hij ontdekt werd. Ik was dol op hem. We hadden lange gesprekken over schilders, hij had een Bonnard. Ik heb van mijn allereerste Amerikaanse geld een kleurenlitho van Bonnard gekocht, een hele mooie.”

In de presidentiële suite

Krabbé heeft wel genoten van het succes, samen met zijn gezin. Zijn ogen gaan glimmen. “Toen ik met de Kennedy’s aan het eten was in Washington – het klinkt bespottelijk maar het was zo – zaten Martijn en Jasper in de presidentiële suite van het Four Seasons-hotel. Toen ik terugkwam hadden ze alles besteld op de menukaart, flessen drank geopend. Ze hadden gelijk ook, dit maak je nooit meer mee. Voor die tijd gingen we naar Zuid-Frankrijk, in een lekkende tent.”

Zijn jongste zoon Jakob had echter niet anders meegemaakt, zegt Krabbé. Hij wende eraan. “Dan zeiden zijn oudere broers: Jakob, dit is niet de gewone wereld. Mijn vrouw Herma is de nuchterheid zelve, die houdt me op de grond. Niet dat ik de neiging heb: we zijn een heel nuchtere familie die iets heel raars heeft meegemaakt.”

Het zijn de familieleden en vrienden, niet de filmsterren, die het gros van de acht doeken bevolken. Als je tegen je tachtigste terugkijkt op je leven, dan schilder je blijkbaar geen filmpremières, maar je vrouw die zwanger is. Of je moeder, met een foto van haar vermoorde zus in haar hand. De kinderen en kleinkinderen.

“Natuurlijk is dat allemaal veel belangrijker”, roept Krabbé emotioneel uit. “Succes is een station waar je niet moet uitstappen, dat is echt waar. Succes is een heerlijke stilstand. Iedereen blij, alles is leuk. Maar wat heb je eraan? Verderop is het misschien veel interessanter.”

De echte wereld

Een museumzaal voelt meer als de echte wereld dan een filmstudio, zegt hij terwijl hij voor de zoveelste keer voor de wand langs loopt waar de acht doeken naast elkaar hangen. “Als ik hierop afgerekend word, reken je af op mij. Niet op een rol die ik speel.” Wat niet wil zeggen dat hij slechte toneel- en filmrecensies makkelijk van zich af liet glijden. “Ver-schrik-kelijk”, roept hij uit.

“Maar tussen mij en een film zitten een regisseur, decorontwerpers, kostuumontwerpers. Die kunnen het ook verknallen of goed maken. Ik kan zeggen: mijn schoenen knelden of er was een vervelende tegenspeelster. Daar kun je je achter verschuilen.” Hij maakt een wijds gebaar. “Nu is er een wit doek en een penseel en dat is het.”

Het heeft ook wel even geduurd voor hij zijn schilderijen durfde te tonen in een museum. “De allereerste keer dat ik het deed, toonde ik ook werk van mijn grootvader en vader, die allebei kunstenaar waren. Zodat je een schilderslijn zag. Anders werd ik vermalen. Dat werd ik sowieso. Ik kwam in het rijtje van bekende Nederlanders die ook wel eens een kwast beethadden. Maar ik had de Rijksacademie gedaan. Hoe moest ik het bewijzen?”

Die lijn van schilders heeft zich voortgezet, stelt Krabbé tevreden vast. Zijn zoon Jasper is beeldend kunstenaar en kleindochter Lotus schildert ook. Hij heeft haar een portretje laten schilderen op het laatste doek. “Hier geef ik het penseel door aan Lotus”, zegt hij en strijkt liefdevol over het doek. “De vijf generaties.”

Jeroen Krabbé 80 – 8 decennia in beeld.
Te zien t/m 9 feb 2025 in Museum Cobra Amstelveen.

Interview: Harmen van Dijk