Bij veteranen zoals Blomstedt spreken we vaak van een ouderdomsbonus. Hoe ouder een dirigent wordt, hoe diepgravender diens interpretaties kunnen worden. Alle overbodige ballast gaat overboord om tot de kern te komen. Toch?
“Ik ben als dirigent volledig autodidact. Zuiver technisch gezien word je steeds beter, naarmate je het vaker doet. Bepaalde werken heb je zo vaak uitgevoerd dat er bijna als vanzelf diepgang in komt. Maar de eerste keer dat ik Beethovens Negende symfonie moest dirigeren, was wel een enge aangelegenheid. Ik had lang ‘nee’ gezegd tegen verzoeken van de Wiener Symphoniker, en heb de symfonie een keer low profile uitgeprobeerd bij een orkest in Verona. In Wenen spelen ze de symfonie elk jaar, het is er net zo’n traditie als het Nieuwjaarsconcert van dat andere Weense orkest.
“Toen ik het ‘officieel’ voor de eerste keer ging dirigeren in Wenen kreeg ik maar drie repetities. Weinig, want er zitten zoveel gevaarlijke momenten in die partituur. Door al die herhalingen moet je in de partituur al die bladzijden die je hebt omgeslagen, weer terugslaan naar het beginpunt. Hoe doe je zoiets, terwijl je ook je concentratie op de muzikale voortgang moet bewaren? De eerste keer bij het terugslaan van zo’n bundel partituurpagina’s hield ik alleen het plakkertje dat ik op de juiste plek had geplakt in mijn handen. Zenuwslopend.
“Er was een koor van 160 zangers, het grootste koor dat ik ooit gedirigeerd heb. En ondanks die aantallen was het toch steeds vals. En de solisten – alle vier zangers van naam – gingen met elkaar de strijd aan wie het hardst kon zingen. Toen heb ik wel mijn poot stijf moeten houden om ze in het gareel te krijgen. Gelukkig had ik al wat naam gemaakt, en lukte het me. Mensen voor jouw artistieke ideeën winnen, dat blijft leuk. En als ik Beethovens Negende dirigeer dan vind ik de muziek net zo mooi als Bachs Matthäus-Passion. Je zoekt naar de waarheid, je legt elke keer opnieuw een puzzel. Lezen, lezen, lezen – zoveel mogelijk te weten komen over het stuk en zijn ontstaansgeschiedenis.”
Altijd slijpen en schaven
“Iedereen gaat daarin zijn eigen weg. Ik zat een keer naast Herbert Blomstedt. We kregen allebei een prijs in Engeland. Het is geweldig om met hem te praten, vooral over Mendelssohn. Over diens Reformations-symfonie bijvoorbeeld. Hij vroeg mij: ‘Hoe doe jij het laatste deel van die symfonie?’ Ik vertelde hem dat ik dat koraal in het laatste deel behandel als een organist. Gewoon met je poten op de pedalen en met een houding van: daar gaan we! Hij kon dat wel waarderen.”
Koopman vertelt hoe mooi het is om te ontdekken hoe je jezelf ontwikkelt, en hoe je in retrospectief naar jezelf kunt kijken. Veertien keer achter elkaar de Negende van Beethoven in Japan? Nee. Dat wordt te routineus. Een serie Mozart-opera’s in de Metropolitan Opera in New York in een moordend schema en met weinig repetitietijd? Ook niet. Peter Gelb, de baas van het operahuis, reageerde woest. ‘Jij bent de eerste die ‘nee’ tegen me zegt!’ Maar de muziek was Koopman te dierbaar om er op zo’n nonchalante manier mee om te gaan.
“Het zal je verbazen, maar ik vond vroeger niks aan de koralen en de recitatieven in de passies van Bach. Ik wilde die het liefst zo snel mogelijk spelen. Als katholiek ging het mij vooral om de aria’s. Pas veel later begreep ik hoe belangrijk ze zijn. In Trouw schreef muziekredacteur Franz Straatman toen iets in de trant van: ‘Het Roomse jongetje Koopman heeft eindelijk Bachs koralen ontdekt’. Dat heb ik altijd onthouden. Dit soort ontwikkelingen, dat duurt soms jaren. In het Mozart-jaar 1991 heb ik in Japan en Nederland alle symfonieën gedirigeerd. Toen is er een basis gelegd voor het zoeken naar een stijl. Steeds als ik nu weer een Mozart-symfonie dirigeer, voel ik dat ik op bekend terrein kom.
“Maar je blijft altijd slijpen en schaven. Leeftijd helpt dan echt. En lezen, blijven lezen in bronnen. Ik heb zoveel gelezen. En nog steeds. De aantekeningen die ik met potlood in al die boeken maakte, is men in het Gentse Orpheus Instituut nu aan het digitaliseren. Mijn bibliotheek is daar in 2020 naar toe verhuisd. Het gevaar van al dat lezen is wel dat je denkt dat je alles weet. En dat is echt niet zo. Al kan ik in sommige zaken echt een ayatollah zijn. Men zet bijvoorbeeld vraagtekens bij de vele tempoverschillen in Bachs Vater unser voor orgel. Maar iedereen bidt anders, de een snel, de ander langzaam en aandachtig. Ik denk dat Bach dat met die verschillende tempi wilde uitdrukken.
“Het vuur van vroeger in de pionierstijd brandt nog steeds. In 1979 richtte ik het Amsterdam Baroque Orchestra op, en je was toen al blij als je iemand vond die barokviool speelde. Ku Ebbinge heeft me vervloekt toen ik hem vroeg om barokhobo te gaan spelen. Het was allemaal zo primitief in het begin. Als we Bachs Weihnachtsoratorium uitvoerden in die tijd stond er in de kranten dat ‘de trompetten gierend de bocht uit vlogen’. Daar was geen woord aan gelogen. De nieuwe generatie is zoveel beter. De technische, maar ook de muzikale ontwikkeling van de barokmusici van nu is gigantisch groot.”