Jonge Geesten: Ton Koopman

Ton Koopman: ‘Ik kan nog altijd sneller orgelpedaal spelen dan ik kan lopen’

Ton Koopman wordt dit jaar 80. Aan stoppen denkt hij vrijwel nooit. ‘De fysiek van het spelen wordt niet minder. Ik voel me jong, alsof ik net 35 jaar ben.’

Organist, klavecinist, dirigent, hoogleraar en pedagoog Ton Koopman zet op deze vroege zaterdagochtend koffie in zijn Bussumse keuken. Hij heeft de avond ervoor nog opgetreden, vertelt hij, en was laat thuis. Een orgelrecital in de kerk van Krewerd, een dorp in het uiterste noordoosten van Groningen. “Op het luidste orgel van Nederland”, zegt Koopman met enige stemverheffing om boven het geluid van de koffiemachine hoorbaar te blijven. “Het orgel heeft als bijnaam ‘De schreeuwerd van Krewerd’. Het is een gevolg van fout restaureren, en een ongelukkige verplaatsing van het orgel. Of het er koud was? Nou ja, warm is anders, maar mijn collega’s uit de zeventiende en achttiende eeuw waren niets anders gewend. Die kou heeft wel iets authentieks.”

Met de vingervlugheid op het orgel in die koude kerk zit het bij de 79-jarige Koopman nog steeds goed, laat hij desgevraagd weten. En het voetenwerk gaat ook nog prima. Als bewijs laat Koopmans echtgenote Tini Mathot – zelf klaveciniste – een filmpje zien waarop haar man in Leipzig op het orgel van de Nicolaikirche Bachs Fantasia in G, BWV 572 speelt. Het prachtfragment komt uit een documentaire die de omroep Deutsche Welle onlangs over Koopman maakte. Je ziet Koopmans vingers vliegensvlug over de toetsen racen van het orgel in Leipzig. De stad van het eerbiedwaardige Bach-Archiv waarvan Koopman sinds 2019 de voorzitter is.

Instuderen van een nieuw stuk

“De fysiek van het spelen wordt niet merkbaar minder, nee. Eerlijk gezegd voel ik me nog altijd jong. Alsof ik net 35 jaar ben. Het instuderen van een nieuw stuk duurt overigens wel langer dan vroeger. Al die noten in je kop opnemen wordt steeds lastiger. En waar ik echt tegenop kan zien, zijn vervelende, ingewikkelde trapjes om bij een orgelbank te komen. Dat is soms naar, én gevaarlijk. Maar ik kan nog altijd sneller orgelpedaal spelen dan ik kan lopen. Toen Bach 55 jaar was, zei men over hem dat hij sneller met zijn voeten speelde dan met zijn handen. Ik geloof het. En aan stoppen denk ik vrijwel nooit. Tini vraagt het weleens aan me, maar ik heb er geen antwoord op. Misschien als ik 85 ben? Geen idee. Dirigent Herbert Blomstedt is 96, en die geniet juist van de aandacht die hij vanwege zijn leeftijd krijgt.”

Bij veteranen zoals Blomstedt spreken we vaak van een ouderdomsbonus. Hoe ouder een dirigent wordt, hoe diepgravender diens interpretaties kunnen worden. Alle overbodige ballast gaat overboord om tot de kern te komen. Toch?

“Ik ben als dirigent volledig autodidact. Zuiver technisch gezien word je steeds beter, naarmate je het vaker doet. Bepaalde werken heb je zo vaak uitgevoerd dat er bijna als vanzelf diepgang in komt. Maar de eerste keer dat ik Beethovens Negende symfonie moest dirigeren, was wel een enge aangelegenheid. Ik had lang ‘nee’ gezegd tegen verzoeken van de Wiener Symphoniker, en heb de symfonie een keer low profile uitgeprobeerd bij een orkest in Verona. In Wenen spelen ze de symfonie elk jaar, het is er net zo’n traditie als het Nieuwjaarsconcert van dat andere Weense orkest.

“Toen ik het ‘officieel’ voor de eerste keer ging dirigeren in Wenen kreeg ik maar drie repetities. Weinig, want er zitten zoveel gevaarlijke momenten in die partituur. Door al die herhalingen moet je in de partituur al die bladzijden die je hebt omgeslagen, weer terugslaan naar het beginpunt. Hoe doe je zoiets, terwijl je ook je concentratie op de muzikale voortgang moet bewaren? De eerste keer bij het terugslaan van zo’n bundel partituurpagina’s hield ik alleen het plakkertje dat ik op de juiste plek had geplakt in mijn handen. Zenuwslopend.

“Er was een koor van 160 zangers, het grootste koor dat ik ooit gedirigeerd heb. En ondanks die aantallen was het toch steeds vals. En de solisten – alle vier zangers van naam – gingen met elkaar de strijd aan wie het hardst kon zingen. Toen heb ik wel mijn poot stijf moeten houden om ze in het gareel te krijgen. Gelukkig had ik al wat naam gemaakt, en lukte het me. Mensen voor jouw artistieke ideeën winnen, dat blijft leuk. En als ik Beethovens Negende dirigeer dan vind ik de muziek net zo mooi als Bachs Matthäus-Passion. Je zoekt naar de waarheid, je legt elke keer opnieuw een puzzel. Lezen, lezen, lezen – zoveel mogelijk te weten komen over het stuk en zijn ontstaansgeschiedenis.”

Altijd slijpen en schaven

“Iedereen gaat daarin zijn eigen weg. Ik zat een keer naast Herbert Blomstedt. We kregen allebei een prijs in Engeland. Het is geweldig om met hem te praten, vooral over Mendelssohn. Over diens Reformations-symfonie bijvoorbeeld. Hij vroeg mij: ‘Hoe doe jij het laatste deel van die symfonie?’ Ik vertelde hem dat ik dat koraal in het laatste deel behandel als een organist. Gewoon met je poten op de pedalen en met een houding van: daar gaan we! Hij kon dat wel waarderen.”

Koopman vertelt hoe mooi het is om te ontdekken hoe je jezelf ontwikkelt, en hoe je in retrospectief naar jezelf kunt kijken. Veertien keer achter elkaar de Negende van Beethoven in Japan? Nee. Dat wordt te routineus. Een serie Mozart-opera’s in de Metropolitan Opera in New York in een moordend schema en met weinig repetitietijd? Ook niet. Peter Gelb, de baas van het operahuis, reageerde woest. ‘Jij bent de eerste die ‘nee’ tegen me zegt!’ Maar de muziek was Koopman te dierbaar om er op zo’n nonchalante manier mee om te gaan.

“Het zal je verbazen, maar ik vond vroeger niks aan de koralen en de recitatieven in de passies van Bach. Ik wilde die het liefst zo snel mogelijk spelen. Als katholiek ging het mij vooral om de aria’s. Pas veel later begreep ik hoe belangrijk ze zijn. In Trouw schreef muziekredacteur Franz Straatman toen iets in de trant van: ‘Het Roomse jongetje Koopman heeft eindelijk Bachs koralen ontdekt’. Dat heb ik altijd onthouden. Dit soort ontwikkelingen, dat duurt soms jaren. In het Mozart-jaar 1991 heb ik in Japan en Nederland alle symfonieën gedirigeerd. Toen is er een basis gelegd voor het zoeken naar een stijl. Steeds als ik nu weer een Mozart-symfonie dirigeer, voel ik dat ik op bekend terrein kom.

“Maar je blijft altijd slijpen en schaven. Leeftijd helpt dan echt. En lezen, blijven lezen in bronnen. Ik heb zoveel gelezen. En nog steeds. De aantekeningen die ik met potlood in al die boeken maakte, is men in het Gentse Orpheus Instituut nu aan het digitaliseren. Mijn bibliotheek is daar in 2020 naar toe verhuisd. Het gevaar van al dat lezen is wel dat je denkt dat je alles weet. En dat is echt niet zo. Al kan ik in sommige zaken echt een ayatollah zijn. Men zet bijvoorbeeld vraagtekens bij de vele tempoverschillen in Bachs Vater unser voor orgel. Maar iedereen bidt anders, de een snel, de ander langzaam en aandachtig. Ik denk dat Bach dat met die verschillende tempi wilde uitdrukken.

“Het vuur van vroeger in de pionierstijd brandt nog steeds. In 1979 richtte ik het Amsterdam Baroque Orchestra op, en je was toen al blij als je iemand vond die barokviool speelde. Ku Ebbinge heeft me vervloekt toen ik hem vroeg om barokhobo te gaan spelen. Het was allemaal zo primitief in het begin. Als we Bachs Weihnachtsoratorium uitvoerden in die tijd stond er in de kranten dat ‘de trompetten gierend de bocht uit vlogen’. Daar was geen woord aan gelogen. De nieuwe generatie is zoveel beter. De technische, maar ook de muzikale ontwikkeling van de barokmusici van nu is gigantisch groot.”

Bach werd 65 jaar, Mozart slechts 35. Hoe zou hun ontwikkeling zijn geweest als zij net als u 80 jaar of ouder zouden zijn geworden?

“Het laatste Contrapunctus in Bachs Die Kunst der Fuge is zó modern. Daar zitten harmonieën in die je pas later bij een romantische componist als César Franck terugvindt. Ik denk dat Bach zich wellicht toch nog als operacomponist had kunnen bewijzen. Hij wist zoveel van de psyche van personages. Luister maar naar hoe hij in zijn cantate Der Streit zwischen Phoebus und Pan de twee hoofdpersonen karakteriseert.

“Ja, en Mozart. Beethoven had de mazzel dat Mozart zo jong overleed, heb ik weleens iemand horen zeggen. Je kunt je er haast geen voorstelling van maken wat Mozart allemaal nog gecomponeerd zou hebben. Hij zou ongetwijfeld met zijn tijd meegegaan zijn. Net als Haydn. Die bestudeerde Bach, had een partituur van de Hohe Messe in huis. Haydns laatste opera Orfeo ed Euridice is werkelijk ongelofelijk prachtig. Haydns Die Jahreszeiten dirigeerde ik laatst in Shanghai. De musici hadden het stuk nog nooit gehoord, maar het is een goed orkest en ik kon er muzikaal veel voor elkaar krijgen.

“Haydns andere oratorium Die Schöpfung zou ik graag eens doen. 1791, het jaar van Mozarts Requiem was voor mij en het orkest altijd de grens in tijd. Maar we zijn opgeschoven, en doen nu ook al muziek van ver voorbij 1800. Het Deutsches Requiem van Brahms komt misschien ook in zicht. Brahms was net als ik een lezer, hield van oude muziek. Maar als ik het ga doen, wil ik er echt veel repetitietijd voor hebben.”

Koopman wordt in oktober 80 jaar, zijn orkest bestaat dan 45 jaar. Alle platen die Koopman voor Philips maakte, komen uit in een speciale cd-box. En als verjaardagscadeau worden van oktober tot oktober drie oratoria van Händel uitgevoerd.

Händel? Geen Bach?

“Händel ja, dat vonden we weer eens wat anders. In een jaar tijd doen we Esther, Deborah en Athalia. Drie oratoria over vrouwelijke heldinnen, alle drie rond dezelfde tijd geschreven, en allemaal nieuw voor mij. Met sterzangers. Die zullen waarschijnlijk wel wat meer vibreren, maar dat geeft niet. Ik heb net de repetitieschema’s gemaakt. Geen sinecure, want repetities kosten geld.

“Gelukkig is het allemaal anders dan toen ik voor het eerst Händels Messiah dirigeerde bij de New York Philharmonic. Er was amper repetitietijd en ik moest de musici uitleggen hoe ze een ordentelijke triller moesten spelen. Het ging moeizaam. Op een bepaald moment stond de eerste celliste op en sprak het orkest toe. ‘Je ziet toch dat hij muzikaal is, waarom doen jullie dan niet wat hij zegt?’ Kijk, als ik volgend jaar daar opnieuw Messiah ga dirigeren, zal het heel anders gaan. Dat is wel fijn aan die ouderdomsbonus.”

Interview: Peter van der Lint