Wat zie ik? Marijke Helwegen

Marijke Helwegen: ‘Er leuk uitzien als je 75 bent? Best een prestatie’

Hoe kijk je naar foto’s van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Marijke Helwegen doet haar best er leuk uit te zien, ook op haar 75ste.

Wat zie je?

“Het mooiste vind ik die twee bovenste foto’s. Bij de eerste zit rust in mijn ogen, en die tweede heeft wel iets van een filmster uit de ouderwetse modebladen van mijn moeder. Die rust vind ik bijzonder, want meestal ben ik heel hyper. Ken je dat trillende hondje bij de bakker, dat op zijn baasje zit te wachten? Ik ben zo’n hondje, ik ga trillen als ik iets leuk vind – dat is dus geen parkinson. Zet dat er maar bij, want dat wordt vaak geschreven.”

Vind je het vervelend, wat mensen over je schrijven?

“Ik ben goed in zelfspot, dat scheelt. Mijn vrienden gaan heel graag mee naar evenementen omdat er altijd wel iets geks gebeurt. Blijf ik zo hoep achter een autodeur haken, of tril ik zo erg dat ik mijn drankje over iemand heen mors. Ik kan daar hard om lachen en begrijp ook dat de bladen daarover schrijven. Maar er wordt ook geschreven dat ik denk dat ik altijd jong kan blijven. Nou, to-taal niet. Het kan niet, ik merk het aan alles. Ik zeg wel vaak: het is geen prestatie om er leuk uit te zien als je jong bent, het is een prestatie om er leuk uit te zien als je 75 bent!”

Doe je daarom zo je best op je uiterlijk?

“Mijn uiterlijk was heel lang mijn werk. En nog steeds: als er iets verbouwd of gereno­veerd is, vragen ze mij voor de feestelijke opening. Dan kom ik daar prachtig opge­takeld over de rode loper trippelen.”

Dat trippelen bevalt je?

“Absoluut. Zelfs als ik in Noord-Groningen kom, zeggen de kinderen: ‘O, dat is Marijke van Het komkommerlied’. Dat vind ik zó leuk, heel Nederland kent me.”

Je hebt ook een herkenbare look, je hoofd een beetje schuin, ogen wijd, mond halfopen.

“Het ‘hertje’ noem ik dat. Je ziet het een beetje op de eerste foto. Bij dit interview moesten er vier verschillende foto’s komen, maar die onderste twee zou ik niet kiezen. Bij die linksonder zie ik echt zo’n oudere dame met een dunne huid die dat probeert te camoufleren. En op die foto met mijn hoofd in de nek lijk ik net een operazangeres.”

Hoopte je altijd al dat uiterlijk je werk zou worden?

“Mijn moeder was prachtig. Ze kleedde zich goed, ze sprak haar talen vloeiend, ze kon álles. Ze zei vaak tegen me: ‘Zorg dat je iemand wordt’. Maar ik was toen al zo hyper en daardoor heel onhandig. Wel wist ik me leuk aan te kleden en ik bewonderde mijn moeder. Het kan best dat ik toen ging dromen over mooi zijn, mooi als levensdoel bedoel ik.

Maar een deel is toeval. Ik kon ook goed verkopen, als ik dus was gevraagd om voor Jaguar te gaan werken, had ik nu in een Jaguar rondgereden. Het werd een cosmetische kliniek.”

Je stopte in 2009 met werken voor die kliniek, is er sindsdien veel veranderd?

“Er is verdieping bijgekomen, de afgelopen jaren. Ik ben nu bijvoorbeeld ombudsvrouw in Baarn. Mensen kunnen een bericht sturen naar de Baarnsche Courant en dan ga ik ze helpen. Een rollator testen? Laat dat maar aan mij over. Ik zorg ook voor dieren. Ik ben dól op dieren. En die worden zó slecht behandeld, daar kan ik me echt boos over maken.”

Dieren hebben je hulp nodig?

“Ze verdienen aandacht. Het probléém verdient aandacht. Ik ga nog een keer een koe meenemen naar de rode loper – als die koe dat ook wil. Maar echt, wat we dieren áándoen. Die arme varkens in de bio-industrie, hun behandeling lijkt op de behandeling van tot slaaf gemaakten. De slavenhande­laren wilden toen niet zien hoe erg dat was, en het dierenleed dat er nu is ontkennen we net zo hard. Zo, schrijf dat maar op. Dan denken mensen: o, intellectueel kan ze ook nog.”

Marijke Helwegen (1948) is een bekende mediapersoonlijkheid. Ze werkte tot 2009 op de reclameafdeling van een plastisch chirurg.

Interview: Jowi Schmitz

Jesus Christ Superstar - Jules Avery

Jules Avery speelt in Jesus Christ Superstar de rol van Annas, een van de hogepriesters die Jezus uitlevert aan Pontius Pilatus. ‘Er lopen in Nederland heel wat types als Annas rond.’

Het is een van de heftigste scènes uit de versie van Jesus Christ Superstar onder regie van Ivo van Hove. Jezus krijgt in opdracht van Pontius Pilatus 39 zweepslagen toegediend. De gouverneur van Judea telt ze bijna brullend af: 1, 2, 3, 4 enzovoorts. Tot de 39 bereikt is. Het bloed spat eraf. Annas, gespeeld door Jules Avery, kijkt toe. Zijn doel is bijna bereikt.

“De eerste repetitie dat de zwepen werden gebruikt, hebben Richard Spijkers, die hogepriester Kajafas speelt, en ik aan de zijkant staan huilen”, vertelt Avery. “Het gevoel dat het opriep was heel intens. Soms kun je niet eens per se heel goed verwoorden waarom iets je raakt. De energie die vrijkwam was overweldigend.

“Ik werd letterlijk opgezweept in mijn emoties. Nu we het avond aan avond spelen, ervaar ik het anders, omdat ik nu echt als Annas op het toneel sta. En die moet van al die zweepslagen genieten.”

Manipulatief aangelegd

Jules Avery (28) is eigenlijk opgeleid als danser en beleefde diens doorbraak als musicalacteur vorig jaar in de rol van Doody in Grease. Toen speelde Avery een jongen met een bloempotkapsel in een leren jack, in Jesus Christ Superstar is die een hogepriester in een lang zwart gewaad die vindt dat Jezus uit de weg geruimd moet worden.

“Doody is heel energiek en naïef, Annas is een heel ander verhaal. Hij heeft een duidelijke agenda. Kajafas, de andere hogepriester, wil ook van Jezus af, maar is wat voorzichtiger. In onze voorstelling is Annas manipulatief aangelegd en doet hij alles om zijn zin te krijgen. In de machtsverhouding staat Kajafas boven Annas, dus is de laatste continu bezig met porren en prikken.

“Van Hove zei tegen mij : ‘Speel hem als een giftige slang. Je weet nooit wanneer hij gaat toeslaan. Maak hem spannend.’ Voor de rest wil Annas Jezus kleiner maken. Hij noemt hem ‘de held van de gekken’ en ‘timmermanskoning.’ Annas wordt gedreven door angst. Hij is bang zijn macht te verliezen.”

Niet opgevoed zijn met Jezus heeft zo z’n voordelen

Avery zelf is niet gelovig opgevoed. Wel hadden diens ouders de video van de film Jesus Christ Superstar. “Ik heb hem nooit helemaal afgekeken, Mijn broer en ik vonden de film iets engs hebben. Ik herinner me dat ik van die scènes in de woestijn een naar gevoel kreeg. Misschien was ik gewoon te jong om alles te begrijpen.”

Niet opgevoed zijn met Jezus heeft zo z’n voordelen. Dat betekent namelijk ook geen ballast uit het verleden die je mee moet torsen en tegelijk een open blik naar het verhaal van Jesus Christ Superstar. Het helpt Avery bij het spelen van diens rol. “De Jezus in deze musical is niet alleen God, maar is ook gewoon een mens, die twijfelt en zich verraden voelt. Dat spreekt mij erg aan. Kijk, musicals worden nogal eens gezien als plat vermaak. Ik hoop natuurlijk dat het publiek een mooie avond heeft, maar ik hoop ook dat het ze aanspoort om iets actiever in een stoel te zitten dan bij andere voorstellingen. Dat ze gaan nadenken over de keuzes die zij in hun leven maken. ”

Annas als probleem van de huidige tijd

In deze versie van Jesus Christ Superstar geen Bijbelse ruïnes of vergezichten van een woestijn als decor, maar slechts een rond zwart speelvlak. Het zorgt er volgens Avery voor dat het verhaal tijdloos blijft en er gemakkelijk lessen uit te trekken zijn voor de huidige tijd. “Of het nu om de politiek gaat of om het bedrijfsleven, iedereen wil uiteindelijk aan de macht blijven. Sommigen werken hard, anderen liegen en manipuleren.

“Er lopen in Nederland heel wat types als Annas rond. Iedereen kent er wel één. Ik denk dat Annas misschien wel het probleem belichaamt waarom de wereld er zo rot bij ligt.”

Interview: Stijn Fens

Wat zie ik? Claudia de Breij

Claudia de Breij: ‘Ik heb nooit het predicaat ‘lekker wijf’ gekregen, dus dat kan ik ook niet kwijtraken’

Hoe kijk je naar foto’s van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Claudia de Breij heeft zichzelf zien veranderen. ‘Ik geloof dat je onkwetsbaar wordt als je je kwetsbaarheid toont.’

Wat zie je als je naar deze foto’s kijkt?

“Ik lach! Dat is mooi, want over het algemeen ben ik geen liefhebber van portretten. Ik glim ook altijd, want ik heb een vette huid. Ze zeiden vroeger dat dat overgaat als je ouder wordt, maar ik kan nog steeds een ov-kaart op mijn hoofd plakken als ik me verveel. Er is me ook vaker verteld wat mijn ‘goeie kant’ is, alleen vergeet ik dat steeds. Terwijl het best uitmaakt, die ene of die andere kant. Ik accepteer dat ik af en toe als een idioot op foto’s sta.”

Maar op deze foto’s staat geen idioot.

“Het hielp dat we muziek draaiden. Je ziet het terug op de foto’s, vooral bij de foto hieronder. Dat is mijn coming-out als introvert; iets waar het ook over gaat in mijn nieuwe show: zie mij maar en zie maar wat je ermee doet. Ik geloof dat je onkwetsbaar wordt als je je kwetsbaarheid toont.

“Dat is een enorm verschil met vroeger. Ik kom uit een dorp. Alle kinderen zaten op paardrijles, terwijl ik naar Barbra Streisand luisterde. Ik ontdekte pas in havo 4 dat je een connectie kunt voelen met je klasgenoten. Om het zoet te zeggen: ik heb in de loop der tijd leren omarmen wie ik ben. Ook wie ik níet ben trouwens.”

Is dat ook een ‘uiterlijk’ besef?

“Ik heb als Claudia de Breij nooit het predicaat ‘lekker wijf’ gekregen, dus dat kan ik met het ouder worden ook niet kwijtraken. Ik zou waarschijnlijk dikker zijn als ik niet op het podium stond – daar zit wel een onzekerheid in de lijn van: dan kunnen ze dát alvast niet zeggen – maar het is niet veel groter dan dat. Het scheelt ook dat ik niet- hetero ben, die male gaze, die mannelijke blik; die zag ik niet, dus dan voel je het ook niet zo als hij wegvalt.”

Hoe vind je de andere foto’s?

“Wat me in het algemeen opvalt zijn die krullen bij mijn hals. Die probeer ik er altijd uit te föhnen, omdat ik denk dat recht haar mooier staat. Bij die foto hierboven was jullie vraag: hoe kijk je als je iemand probeert te versieren? Blijkbaar is dat een blik als: wow, ik vind jou leuk. Ik wist ook niet hoe het eruit zou zien, ik voel die blik alleen van binnen. Op de foto hieronder herken ik mijn oudste zoon van vijftien: die kan ook zo kijken. Ongemakkelijk en cool tegelijk, lekker dwars. Of misschien ziet bij jezelf blijven er zo uit.”

Kun je dat, bij jezelf blijven?

“Na mijn vorige show heb ik tien maanden thuisgezeten; ik was oververmoeid. Tijdens het herstel kwam het besef dat ik al die tijd heb gevochten om ‘er’ te komen. Het gevecht om de top te bereiken gaf me energie én trok me leeg. Voor het eerst zag ik in; over vijftien jaar is het sowieso over, dit is een eindig verhaal. Grappig genoeg gaf juist dat besef rust. Ik ben ‘er’ al. Niet voor altijd, maar wel nu, en dat is te gek. Ik wil hierna heus nog duizend keer in Carré spelen, maar dát is niet de prestatie. De prestatie is hoe het gisteravond ging in de Blauwe Kei in Veghel. Dat het lukte om het publiek mee te lokken in mijn hoofd en mijn hart. Ik vind dat zo’n mooie, ontroerende afspraak, dat we daar met z’n allen zitten, dat het voelt alsof we met z’n allen gaan bepalen wat de waarheid is. Elke avond weer; wat mij betreft is zo’n optreden net als liefde: het mág niet gewoon worden. Ik ben nog wel zenuwachtig, maar niet meer bang.”

Wel zenuwachtig, niet meer bang?

“Het succes van zo’n optreden hangt ook deels van mijn timing af, maar het is léuk zenuwachtig; alles kan nog gebeuren. Dat heb ik vroeger wel anders gevoeld, toen had ik als fantasie dat het doek opging en ik ze op rij twee verschrikt hoorde fluisteren: ‘Shit, hadden we kaarten voor háár?!’”

Interview: Jowi Schmitz

Claudia de Breij (1975) maakt theater, muziek, boeken en televisie en staat van 6 t/m 13 maart met de voorstelling Wat als in Theater Carré.

Wat zie ik? Roxeanne Hazes

‘De blik van een verveelde huisvrouw gaat me goed af’

Hoe kijk je naar foto’s van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Zangeres Roxeanne Hazes deed jarenlang diëten maar beseft nu: dat was zonde van haar tijd.

Interview: Jowi Schmitz

Wat zie je als je naar deze foto’s kijkt?

“Ik zie op alle foto’s een ander stukje van mezelf. Een ingetogen moeder, een vrouw die lol heeft, een stoer wijf. En op die foto waarop ik lach, keek ik net naar mijn man Erik, ik zie dat in mijn ogen. De foto waarbij ik recht in de camera kijk, is mijn signature look. Erik en ik noemen het grappend weleens ‘de verveelde huisvrouwenblik’, want zo sta ik vaak op foto’s. Blijkbaar gaat die blik me van nature goed af. Een beetje doods in de camera staren; laat dat maar aan mij over.”

Ben je bewust met zo’n look bezig?

“Toen ik zes jaar geleden besloot om niet langer mijn vaders muziek te zingen, koos ik – om die verandering aan te geven – voor een ander uiterlijk. Een look waar ik heel erg van hou: grote kostuums, grote make-up en groot haar. Ik weet nog dat er later mensen naar me toekwamen die wilden weten wie dat imago voor me had bedacht. Maar dat imago had ik dus niet bedacht, dat bén ik. Het sloeg aan, net zoals mijn muziek aansloeg. Want daar gaat het natuurlijk om: ik heb net gehoord dat mijn nieuwe album ook voor een Edison is genomineerd.”

Gefeliciteerd! Overigens heb je voor deze fotosessie geen ‘grote’ look ­meegenomen.

“De laatste jaren wil ik meer naturel, echter zijn.”

Wat betekent ‘echter’ voor jou?

“Al mijn hele leven lopen privé en openbaar door elkaar heen. Met een bekende vader als André Hazes ben je zichtbaar, en op mijn dertiende deed ik al mee aan een zangshow op tv. Dus het leed van mijn familie kon door iedereen worden gevolgd, net als dat iedereen kon zien wat mijn ambities waren. Dat vond ik vaak lastig, maar onderweg heb ik wel wat geleerd. Ik heb geleerd dat er kracht in mijn kwetsbaarheid zit en dat het oké is om die te laten zien. Ik wil zelfs over mijn jeugd praten, maar dan wel op een nette manier. Ik wil respectvol blijven en geen dingen zeggen waar ik later spijt van krijg.”

Je wilt kwetsbaar zijn en tegelijk de zaken onder controle houden?

“Dat klopt ook bij mijn hoogsensitiviteit; ik denk dat die ontstaat als je in je jeugd heel goed hebt moeten opletten hoe de sfeer is in huis, of het wel veilig voelt. Eerst leed ik onder die sensitiviteit, nu helpt het me om aan te voelen wat ik wil met mijn leven.”

Wat wil je met je leven?

“Ik wil in ieder geval niet tweehonderd keer per jaar optreden. Ik wil dat mijn zoon met een glimlach op zijn gezicht naar bed gaat. Oké, niet per se omdát hij naar bed moet, maar omdat hij die dag niet onnodig verdrietig is geweest.”

Is die gegroeide kennis over jezelf ook aan de buitenkant te zien?

“Vroeger zag ik meiden op TMF met grote borsten en een dun lijf. Ik had dat allebei niet, maar ik wilde het dolgraag. Toen ik in aanraking kwam met de body positivity-

beweging begon mijn opvatting over mezelf te veranderen. Maar niet meteen. Want zo positive was ik helemaal niet over mijn body. Ik herinner me een moment van inzicht; ik stond op een rode loper en had enorm mijn best gedaan om me mooi te maken. Ik keek om me heen en realiseerde me: iedereen staat hier hetzelfde te doen. Iedereen wil de mooiste zijn, maar tegelijkertijd is iedereen alleen maar met zichzelf bezig. Wat een bizarre wereld.”

Daarna werd je positiever over jezelf.

“Er kwam een tweede inzicht bij. Jarenlang volgde ik allerlei diëten. Dan was ik twee maanden heel streng voor mezelf en daarna ging ik de mist in. Dat betekende dus eerst twee maanden ongelukkig zijn omdat ik zo streng was, en daarna ongelukkig zijn omdat ik níet meer streng was. En het hielp niks! Dat inzicht kwam hard binnen. Zo hé, dacht ik, dus dáár ben ik de afgelopen vijftien jaar talloze uren mee bezig geweest. Echt zonde van mijn tijd.”

Roxeanne Hazes (1993) is zangeres. Haar nieuwste album heet ‘De tijd gaat mooie dingen doen’ (2023).

Zangeres Meis

Meis maakte een album over haar maagverwijdering: ‘Ik ben soms bang dat ik spijt krijg van dit idee’

Met ontbloot bovenlichaam en duidelijk zichtbaar litteken op haar buik prijkt zangeres Meis op de hoes van haar debuutalbum. Die foto vertelt samen met de elf liedjes op de plaat het verhaal van haar verwijderde maag. ‘Op dit album is geen plek voor nuance.’

Aysha de Groot (30) zit met een puzzelboekje te wachten in het café waar we hebben afgesproken. Dat is meer dan een onschuldig tijdverdrijf, zal in het gesprek blijken. Puzzelen is voor De Groot – artiestennaam: Meis – een manier om haar gedachten even stop te zetten. Die kunnen namelijk nogal donker zijn.

Dat was als kind al zo, zegt ze. Op haar vierde ging ze naar haar eerste therapeut, omdat haar moeder zich zorgen maakte om hoe somber en onbenaderbaar ze was. In haar twintiger jaren werd de duisternis dieper, tot ze op het punt kwam waar ze suïcidale gedachten kreeg. Sindsdien slikt De Groot antidepressiva. Maar eind vorig jaar kwam de suïcidaliteit terug. Daarom begint ze binnenkort opnieuw met therapie en is ze sinds de jaarwisseling gestopt met roken en drinken. Dat laatste was een probleem geworden. “Er ging elke avond een fles wijn leeg. Minimaal. En als ik uitging meer.”

Die hoeveelheid alcohol komt bij De Groot heftiger binnen dan bij de gemiddelde mens: ze heeft namelijk geen maag meer. Op haar achttiende ontdekte ze dat ze gendrager is van dezelfde zeldzame vorm van maagkanker waaraan haar moeder en oma overleden. De enige oplossing: een maagverwijdering. Die kreeg ze op haar 24ste, vlak na het afronden van het Conservatorium. Haar eerste plaat, die vrijdag verschijnt, gaat over die intense ingreep, de weg ernaartoe en de nasleep.

Meis toont hier het litteken van haar maagresectie.

‘Ben ik hiervoor onder het mes gegaan?’

De Groot, tevens achtergrondzangeres bij Eefje de Visser, bracht in 2021 als Meis haar eerste EP uit. Een kleine drie jaar later ligt haar debuutalbum in de schappen, Zwart/Wit. Over de betekenis van die titel is ze duidelijk: “Op dit album is geen plek voor nuance. Ik heb alles in de periode waarover ik zing heel extreem gevoeld. Dat doe ik nog steeds: het is bij mij -100 of +100.”

Het gros van de teksten op Zwart/Wit schreef ze in de twee weken dat ze in het ziekenhuis lag. “Vooral ’s nachts. Dan lag ik vaak wakker van de pijn.” Inmiddels is haar operatie bijna zeven jaar geleden, maar de weg naar herstel was lang. Ze somt haar donkere gedachten van de afgelopen jaren in sneltreinvaart op: “Waarom doe ik een operatie om mijn leven te verlengen, maar de kwaliteit van dat leven te verminderen? Wat is het leven dan nog waard? Waarom voel ik me zo ellendig? Waarom heb ik geen zin meer om mee te doen? O, nu zitten we in een pandemie en kán ik als artiest niet meer meedoen? Ben ik hiervoor onder het mes gegaan?”

Ook De Groots schuldgevoel jegens haar naasten speelde een rol in dat proces. “Het spijt me dat het weer gaat over mij”, zingt ze op Spijt. In het café, het puzzelboekje inmiddels aan de kant geschoven, zegt ze: “Ik heb moeite met ruimte innemen, altijd al gehad. Op het podium is dat anders. Daar is de ruimte nou eenmaal gereserveerd voor mij. Maar met dit album was ik bang dat het een ego-epos zou worden.”

Een vergelijkbare passage is te horen in Lelijk. Daar zingt ze dat het ‘slecht zou zijn als ik niet dacht aan andermans beleving; dat die meetelt, omdat ik godverdekanker niet alleen op de wereld sta’. Ze voelde veel weerstand om dat ene woord op te schrijven, vertelt ze. “Normaal scheld ik niet in mijn liedjes, laat staan met ‘kanker’. Ik heb veel moeite met mensen die dat doen. Elke keer als ik het hoor, doet dat me pijn. Dus óók als ik dat woord zing. Maar dat zorgt er wel voor dat het de lading krijgt die dat scheldwoord zou moeten hebben.”

Met litteken op albumcover

Niet alleen mentaal was de nasleep van de operatie heftig, ook fysiek. Haar slokdarm is vastgemaakt aan haar dunne darm. De Groot eet zes keer per dag kleine hoeveelheden, grotere porties lukt niet. Lactose en gefrituurd eten moet ze laten staan, evenals willekeurige favorieten van vroeger: rabarber en witte bolletjes bijvoorbeeld. Na haar operatie viel ze tien kilo af. “Mijn sleutelbeenderen staken uit, mijn kont was weg. En rechtop staan kon niet vanwege het verse litteken op mijn buik. Dat moest los gemasseerd worden.”

Met dat litteken staat ze nu op de albumhoes. Dat is gerust een doorbraak te noemen. “Toen ik voor het eerst na mijn operatie naakt met een jongen was, vroeg ik herhaaldelijk aan hem of hij het niet vies vond. Maar nu ben ik trots op dit buikje. Ik ben heus weleens bang dat ik spijt ga krijgen van dit idee. Of voor wat mensen erover gaan zeggen. Maar het is ook een foto die opvalt en die misschien aan het denken zet.”

Haar familie moest even wennen aan haar openheid, vertelt ze. De Groot komt uit een artiestennest: ze is de kleindochter van Boudewijn de Groot en de dochter van Marcel de Groot. Meis is haar tweede naam. Die beroemde achternaam gebruikt ze bewust niet als artiest. “Dan gaan mensen zeggen: er gaat een derde generatie De Groot nieuwe De Groot-dingen doen. En dan zing ik ook nog in het Nederlands.” Maar ze laat liedjes wel aan haar vader en opa horen en zij geven dan ook feedback, waar ze al dan niet iets mee doet. “Mijn opa zei: ‘Het is wel érg persoonlijk. Weet je zeker dat je dit allemaal met mensen wilt delen?’ Ja, antwoordde ik, dat weet ik zeker. Ik deel dit zodat mensen er iets in kunnen herkennen en zelf ook hun verhaal vertellen.”

Wraak op haar lichaam

Dat gebeurt nu al, voor het project verschenen is. Berichtjes van mensen die door een vergelijkbaar ziektetraject zijn gegaan, maar ook medewerkers van patiëntenorganisaties die haar vragen te komen spreken. Nu geeft De Groot dus ook presentaties over het onderwerp. Is het niet heftig om keer op keer haar persoonlijke verhaal, dat onlosmakelijk verbonden is met het verlies van haar moeder, te moeten doen? Jawel. “Na dit gesprek ben ik kapot”, voorziet ze. “Daarom plan ik hooguit één interview per dag. Dan kan ik even bijkomen.”

Dat lukt onder meer met behulp van een nieuwe hobby: paaldansen. Ze is er anderhalf jaar geleden mee begonnen om haar lichaam ‘terug te pakken’. “Het had geprobeerd me dood te maken, dus ik dacht: ik zal jou een lesje leren. Paaldansen doet veel zeer als je net begint: je hangt aan je huid, krijgt brandplekken en blaren. Maar ineens werkten mijn lijf en ik samen. Dat had ik niet verwacht. Voor mijn zelfvertrouwen heeft dat veel gedaan.”

Daarom gaat de paal nu mee op tour. “Paaldansen heeft een seksueel imago; natuurlijk is het een sensuele sport, maar daar gaat het mij niet om. Ik wil ermee laten zien dat ik kracht heb en controle kan uitoefenen over mijn eigen lichaam.”

Hoewel De Groot nu kerngezond is – “Ik heb nu net zoveel kans op kanker als elk ander mens” – is ze niet helemaal verlost van medische trajecten. “Vanaf mijn dertigste verjaardag moet ik jaarlijks mijn borsten laten controleren: met dit gen heb je ook een verhoogde kans op borstkanker. En ik wil heel graag kinderen, maar een eventuele zwangerschap zal strak gemonitord worden door het ziekenhuis. Ze hebben nog nooit een zwangere patiënt zonder maag gehad. Vreselijk: alle romantiek gaat eraf. Maar anderen kunnen er veel aan hebben.”

Meis tourt in februari en maart door Nederland en België. Op 20 april vindt bovendien MeisFest plaats, een door De Groot gecureerde muziekavond in de Amsterdamse Melkweg.

Interview: Tim van Erp

Jonge Geesten: Debbie Harry

Jezelf uitdagen en plastische chirurgie, dat houdt Blondie vitaal

Debbie Harry is Blondie, maar ouder worden is voor de 78-jarige Harry toch iets anders dan voor Blondie.

Debbie Harry inspecteert zichzelf op het computerscherm en zegt dat ze er geen bezwaar tegen heeft dat het gesprek wordt opgenomen. Harry zit in New York als zij vanuit Nederland, via beeldbellen, wordt geïnterviewd. Als dat beeld wordt vastgelegd, schuift ze nog wel even een grijze lok goed.

Om het geheugen wat op te frissen: Debbie Harry is de frontvrouw van de band Blondie. Eigenlijk is zij Blondie en voor velen de meest sexy en charismatische vrouw in de popmuziek van de jaren zeventig en tachtig, met rode lippen die normaal alleen voorkomen in de zoetste liefdesliedjes en blauwe ogen die je dromerig verlangend aankijken en nog meer verlangen opwekken. Ogen die nu schuil gaan achter een grote zonnebril.

Daar schuilt een zekere symboliek in, zal later in het gesprek blijken als ze vertelt over hoe het is om als popidool ouder te worden.

Harry is de verteller in de documentaire So Unreal die deze week op het filmfestival IFFR draait. Maar nu ze toch achter het scherm zit, is het ook een uitgelezen mogelijkheid om haar te vragen hoe zij zichzelf vitaal houdt, als onderdeel van de serie Jonge Geesten. Het antwoord bestaat bij Harry uit een deel over haar lichaam, haar uiterlijk en een deel over haar mentale gesteldheid, haar geest.

Nieuwe projecten aanpakken

Eerst de geest. Een jonge geest heeft uitdagingen nodig. Harry zoekt dat onder meer door projecten aan te pakken als So Unreal, iets dat buiten haar comfortzone ligt. “Ik ben gewend om verhalen te vertellen met muziek, maar deze rol als verhalenverteller was nieuw en best spannend”, zegt Harry. “Het dwong me tot een krachtsinspanning, dwong me om verder te reiken, hard te werken. ”

So Unreal gaat over sciencefictionfilms in de periode 1981-2001. De tijd dat bijvoorbeeld het eerste deel van de film The Matrix verscheen. De maker van de documentaire, Amanda Kramer, laat in anderhalf uur zien hoe filmmakers eind vorige eeuw vragen opwerpen over wat echt is en wat niet, waar de grenzen liggen van identiteit en menselijk bewustzijn. Vragen die in de huidige tijd met de opkomst van kunstmatige intelligentie en levensechte avatars uiterst actueel zijn.

Keer je vooral niet af van de huidige ontwikkelingen met kunstmatige intelligentie, adviseert Harry. “Ik heb technologie altijd omarmd. Ik hou van nieuwe dingen en wil graag vooruitstrevend zijn. Al weet ik niet of ik nu zo bedreven ben in de wereld van computers en technologie.”

Maar Kramer vroeg Harry niet voor niets voor de rol van verteller. Blondie en sciencefiction klinkt misschien als een curieuze combinatie, dat is het niet. Een van haar bekendste nummers, Rapture uit 1981, is een mengeling van sciencefiction en urban dance-cultuur, ze speelde in de scifi-film Videodrome uit 1983 en haar grootste spijtmoment heeft te maken met sciencefiction. Ze was gevraagd voor de film Blade Runner uit 1982, maar haar platenmaatschappij vond dat geen goed idee. En dus liet ze de kans lopen om met Rutger Hauer te spelen in deze klassieker.

Ontwikkelingen bijhouden

Nieuwe technologie zet haar geest weer aan het werk, stelt Harry. Maar alle ontwikkelingen bijhouden is tegenwoordig ook voor haar niet altijd makkelijk. “Was alle technologie die we nu hebben er toen ik nog een kind was, dan was het makkelijker bij te benen. Nu loop je vaak achter de ontwikkelingen aan, maar ik probeer open-minded te blijven.”

Sociale media is dan weer niet aan haar besteed. “Dat kost me veel te veel tijd.” Dat heeft Harry niet omdat ze nog volop actief is. “Ik probeer van alles te doen. Zo eindig je niet in een hoekje. Want dat kan ook, dat je zachtjes wegkwijnt. Dat is slecht voor je op alle mogelijke manieren. Het is slecht voor je gezondheid, slecht voor je geest, slecht voor je vrienden, slecht voor je familie. Het is zelfs slecht voor de hond.”

Vorig jaar nog stond Blondie op het Britse rockfestival Glastonbury. Zingen zoals eind jaren zeventig lukt niet meer, schrijft The Guardian in een recensie. Maar haar theatrale optreden en charisma maakten veel goed. “Op 77-jarige leeftijd is ze niet het meisje dat snel opgeeft”, schreef de Britse krant.

Blijf vechten

En zo is ze ook opgevoed, zegt ze. Niet te snel opgeven. “Het is een kwestie van vechten. Sommige mensen zijn vechters en sommige mensen zijn dat niet. Maar je moet vechten. Lees eens biografieën of autobiografieën van mensen die je bewondert. Wat je zult zien is dat zij in staat zijn hun gevoel voor humor te behouden, ook al is de situatie er niet naar, wat ik vroeger zelf ook geregeld heb meegemaakt.” Haar toenmalige partner, medebandlid Chris Stein, werd begin jaren tachtig ernstig ziek, beiden waren in die tijd drugsverslaafd en door slechte deals met de platenmaatschappij kregen zij financiële problemen.

Een jonge geest huist voor Harry in een lichaam dat er goed uitziet. Zoiets werkt psychisch door. Dat haar blonde haren grijs zijn, deert haar niet zo. Wel stapte ze naar de plastisch chirurg om een en ander glad te trekken. “Het is onvermijdelijk dat je kracht, energie en schoonheid verliest als je ouder wordt. Je moet een soort overeenkomst met jezelf sluiten om die realiteit te accepteren.”

Maar wacht even, is plastische chirurgie geen voorbeeld van het niet accepteren van ouder worden? Geenszins, vindt Harry. “Het is net als een soort griepprik”, schreef ze in haar autobiografie Face It. “Gewoon een manier om goed voor jezelf te zorgen.”

Het personage Blondie en Harry

Al zorgt Harry daarmee vooral voor popster Blondie. In het tijdschrift Esquire vertelde Harry een paar jaar geleden over David Bowie die fictieve personages creëerde, zoals Ziggy Stardust. Harry herkende dat, zegt ze in Esquire. “Op een bepaalde manier heb ik dat ook gedaan. Het voelt alsof ook ik een personage heb gecreëerd.”

En voor dat personage Blondie is het belangrijk om er goed uit te blijven zien. “Vooropgesteld, ik kon en kan echt wel meer dan alleen maar mooi zijn. Ik wil niet alleen worden herinnerd om mijn uiterlijk. Maar mijn uiterlijk maakt wel deel uit van mijn leven als entertainer. Er is zoveel waarde gehecht aan mij vanwege de manier waarop ik eruit zie.”

Als het gaat over angst voor ouder worden, is het dus vooral popster Blondie en niet Debbie Harry die daarmee worstelt. Niet alleen qua uiterlijk, maar ook lichamelijk. “Ik zou best nog over het podium willen rennen alsof ik 25 ben, maar dat lukt niet meer. Daarbij, ik moet me nu ook meer gedragen als een dame.”

Harry doet de zonnebril af en vertelt dat ouder worden niet altijd zo makkelijk is, maar tegelijkertijd is ze nu misschien wel gelukkiger dan ooit. Ze voelt zich completer, schrijft ze in haar autobiografie. En Blondie? Zij groeit mee. Al is voor Blondie ouder worden vervelender dan voor Harry, toch gaan ze daarin gelijk op. “De teksten die ik schrijf voor onze nieuwe nummers, zijn van nu. Ik gebruik mijn perspectief en dat is natuurlijk veranderd met de jaren.”

“Wat ik nooit moet vergeten, is dat ik een bevoorrecht persoon ben met mijn positie in de samenleving, in de wereld, ook al heb ik mijn eerlijke deel aan persoonlijke ellende gehad. Dus als ik negatief word, dan geef ik mezelf een schop onder de kont.”

‘Sensationeel, en zo waar’

So Unreal is een video-essay over onze afhankelijkheid van technologie, over hoe technologie ons vormt. De film van Amanda Kramer maakt gebruik van scènes uit verschillende sciencefictionfilms uit de periode 1981 tot en met 2001. 

Debbie Harry, de verteller, was overdonderd toen ze het script voor het eerst las. “Sensationeel, en zo waar. Kramer begrijpt wat technologie met ons doet, met de maatschappij, met de wereld, de toekomst. Ze doet dat met sterke, overtuigende zinnen in een vocabulaire dat ik niet kan gebruiken in songteksten.”

So Unreal is tot 4 februari te zien op IFFR in Rotterdam.

Interview: Marco Visser

Wat zie ik? Andries Tunru

Cabaretier Andries Tunru (33): ‘Ik voel me echt een god als ik aan het spelen ben, je kunt alles bedenken’

Hoe kijk je naar foto’s van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Cabaretier Andries Tunru (33) houdt ervan de gedaanten van anderen in te nemen en ziet die terug op zijn portretten.

Wat zie je als je naar je foto’s kijkt?

“In die lachende foto herken ik mezelf het meeste. Die jongen is een gangmaker.”

Zo zie je het graag?

“In die serieuze foto herken ik mezelf ook. Ik kan zelfs nog wel ernstiger kijken. Of misschien is ‘onrustig’ een beter woord. Als ik in de trein zit bijvoorbeeld, en mensen kijken naar me, dan gaan mijn ogen alle kanten op. Ik zíe ze denken: die gast ken ik ergens van, maar waarvan ook alweer? Vreselijk. Misschien dat ik daarom ook wel elke show, elk programma aangrijp om nóg wat bekender te worden. Gewoon vol gas erdoorheen. Ik bedoel, als ik met een écht bekende Nederlander op pad ben, met Guido Weijers of zo, dan is er geen ongemakkelijke onduidelijkheid. ‘Hé Guido’, zeggen ze dan. Mij lopen ze soms achterna en dan vragen ze: ‘Goh, heb jij niet met mijn broer op volleybal gezeten? In Woerden?”

Waarom vind je dat zo erg?

“Het brengt me terug naar mijn jeugd. Het gevoel dat je gezien wordt, maar niet weet wat daar de gevolgen van zijn. Sociaal onveilig voel ik me dan.”

Dan liever gangmaker?

“Tussen mijn tiende en mijn zestiende was er bij ons thuis een stiefvader die ons gezin op scherp heeft gezet. Hij was een man met issues. Hij had borderline, smetvrees, hij was narcistisch. Hij was ook driftig, soms vloog onze telefoon door de kamer. Al vrij snel in het begin introduceerde hij het pluimenspel.”

Het pluimenspel?

“Dat ging zo: je begon de dag met tien pluimen en kon door je gedrag pluimen bijverdienen of ze juist kwijtraken. Met veertien pluimen mocht je ijs als toetje, met vijftien pluimen mocht je zeggen wat er de volgende dag gegeten ging worden. Elke avond kwam het pluimenboekje tevoorschijn en werd dat bijgehouden. Maar het ding was: ik en mijn zusje kregen er altijd pluimen bij, mijn broer en broertje raakten altijd pluimen kwijt. Dat scoren, dat heb ik toen geïnternaliseerd. Ik wil nog steeds scoren en ontdekte op de middelbare school waar dat goed mee ging, met grappen maken.”

Zo werd jij de clown?

“Die periode was onveilig, maar heeft me ook wat opgeleverd. Ik ben er heel alert van geworden. Ik kan snel denken en schakelen, allemaal zaken die je bij improvisatietheater en cabaret goed kunt gebruiken. Het klinkt misschien wat overtrokken, maar ik voel me echt een god als ik aan het spelen ben. Je kunt alles bedenken, je kunt alles zeggen. Je voelt een scheppende kracht, maakt iets wat er eerder nog niet was. En dan produceer je zo, ratsbam, een operalied over bosbessen. Het is theater zonder vangnet, en ik hou ervan om steeds de gedaante van een ander personage aan te nemen – allemaal met een ander accentje. Die personages zie ik terug op de andere twee foto’s.”

Doet je uiterlijk ertoe?

“Totaal niet. Ik was tot de tweede op de middelbare school 1 meter 30. Het was een vaste grap als er een nieuwe leerling op school kwam: zou hij korter zijn dan Andries? Maar nee, dat was nooit het geval. Het kon me niks schelen, ik was de klassenclown die in elke musical speelde, die altijd de lachers op zijn hand wilde hebben. Ik was ook anderhalf jaar jonger dan iedereen, want ik had een klas overgeslagen, het druppie van de klas.

Ook later was ik niet met mijn uiterlijk bezig. Terwijl ik psychologie ging studeren, wat betekent dat je met zo’n vierhonderd vrouwen in een collegezaal zit. Dat zijn nogal wat date-kansen, zouden veel mannen denken, en nog even keurend naar zichzelf in de spiegel kijken. Ik heb er nooit aan gedacht. Daarom vond ik het ook zo grappig toen ik door het tijdschrift Viva tot ‘leuke man van de maand’ werd gekozen. Ze gingen wel failliet trouwens, na dat nummer.”

Andries Tunru (1991) is cabaretier en improvisatieacteur. Hij toert momenteel met zijn voorstelling Marmer door het land (info: andriestunru.nl).

Interview: Jowi Schmitz

Jonge Geesten: Henk Helmantel

Henk Helmantel: ‘Ik heb nog elke dag zin om te schilderen’


Als 78-jarige schildert Henk Helmantel zes dagen in de week van acht uur ‘s ochtends tot zes uur ‘s avonds. ‘Ik ben nog steeds ambitieus. Ik zou nog wel een groot kerkinterieur willen schilderen van de kerk hiernaast.’

Kunstschilder Henk Helmantel weet nog goed dat hij 63 jaar werd. Dat is de leeftijd waarop Rembrandt is overleden. Niet dat hij zich op een lijn wil stellen met de grote meester. “Maar hij is mijn grote voorbeeld. Ik ben nu 78 en heb vergeleken met Rembrandt al zoveel extra tijd gekregen om te schilderen.”

Een paar keer per week loopt Helmantel naar de bovenste verdieping van zijn monumentale huis, waarin hij naast zijn atelier ook een klein museum heeft. Daar hangen in een kamer – ooit de slaapkamer van een van zijn vier kinderen – elf etsen van Rembrandt. Elke keer weer is hij diep onder de indruk. “Het is onvoorstelbaar wat hij aan emoties en sfeer in zijn werk weet te leggen en hoe hij met een paar halen mensen karakteriseert. Hij gaat tot op de bodem van de zielenroerselen.”

We zullen de etsen later nog bekijken, eerst gaan we naar zijn atelier. Daar staan twee armstoelen klaar met frontaal zicht op de drie schilderijen waar hij de afgelopen maanden aan heeft gewerkt. Het zijn twee stillevens, een met kweeperen, de ander met mispels. De vruchten komen uit eigen tuin. Het derde schilderij is het interieur van de abdij van Silvacane in de Provence.

Stillevens en interieurs van middeleeuwse kerken en kloosters zijn de favoriete onderwerpen van deze succesvolle realist. De vruchten zijn zo verbluffend levensecht geschilderd, dat je de structuur van hun schil haast op je vingertoppen voelt. Net zoals de devote stilte in het eeuwenoude klooster over je heen daalt.

Kost het schilderen met het ouder worden meer moeite of gaat het juist gemakkelijker door de lange ervaring?

“Ik merk weinig verandering. Ik heb nog elke dag zin om te schilderen en ben nog altijd ambitieus. Het liefst zit ik in mijn atelier. Zes dagen in de week schilder ik hier van acht tot zes en ‘s avonds meestal ook nog een paar uur. Alleen de zaterdagavonden en zondagen houd ik vrij. Mijn motoriek is gelukkig nog goed, ook heb ik geen last van trillende handen. Wel schilder ik sinds mijn vijftigste met een leesbril. Ik ben fit en vrij vitaal en fiets regelmatig omdat ik geen rijbewijs heb, maar extra bewegen of sporten doe ik niet. Wel eet ik gezond, veel groentes.”

Ook mentaal valt het schilderen hem niet zwaarder, nu hij ouder wordt. “Tussen het schilderen door gebeurt hier natuurlijk ook van alles. Er komen mensen langs die een schilderij willen kopen of er moet een tentoonstelling worden geregeld. Ik kan er heel goed tegen om even te stoppen en daarna de draad weer op te pakken. De concentratie is er meteen weer.”

Ook niet moe na een lange schilderdag?

Hij kijkt verbaasd. “Moe? Schilderen kost weinig fysieke inspanning. Misschien scheelt het dat ik zittend schilder. Ik heb ook geen schildersezel. Ik ben een ezelloze schilder.”

Hij gebruikt een houten trap als ezel. Die zet hij voor zich neer en plaatst daar de masonite hardboard plaat op. Hij schildert nooit op doek, altijd op watervast hardboard, dat vroeger ook wel in de bouw werd gebruikt. Heel grote kerkinterieurs zet hij zo nodig op de kop om ook het bovenste deel te kunnen schilderen. “Meestal gebeurt er toch niet zoveel boven in die hoge gewelven.”

Helmantel woont al zijn hele leven in het Groningse dorp Westeremden. Zijn ouders hadden een kwekerij, ‘hard werken, weinig verdienen’. Kunst speelde geen bijzondere rol. Als jongen kon hij goed tekenen. Op tienjarige leeftijd zag hij voor het eerst een goede kunstreproductie in een tijdschrift. “Toen wist ik: ik wil kunstschilder worden.” Zijn ouders hadden hun bedenkingen maar hielden hem niet tegen, toen hij op zijn zestiende naar de kunstacademie Minerva in Groningen ging. In 1967 ging hij aan de slag als impressionistisch en iets later vooral als realistisch schilder en kon daarmee al snel zijn brood verdienen.

In 1970 kocht hij de pastorie naast de middeleeuwse Andreaskerk. Na een paar jaar liet hij het huis slopen om het te vervangen door een reconstructie van de middeleeuwse pastorieboerderij die tot 1912 op deze plek stond. Later kwam daar ook een tentoonstellingsruimte bij voor zijn eigen werk en de kunstverzameling van Helmantel en zijn echtgenote Babs.

De collectie omvat antieke meubels, heiligenbeelden, glas en aardewerk, vanaf de middeleeuwen tot de renaissance. Er zitten veel attributen bij die Helmantel ook gebruikt voor zijn stillevens. Daarnaast verzamelen ze beeldende kunst, vooral uit de afgelopen eeuw. Tot corona trok het museum jaarlijks zo’n tienduizend 10.000 bezoekers. Inmiddels zijn dat er weer 7.000. Babs verzorgt de rondleidingen en groepen mogen ook een kijkje nemen in het atelier van Henk. “Maar niet te lang, hoor.”

Als u uw laatste schilderijen kritisch bekijkt en vergelijkt met werk van pakweg 20 jaar geleden, ziet u dan verschil?

“Niet in kwaliteit. Het is niet vanzelfsprekend dat je je kwaliteit op oudere leeftijd vast kunt houden. Bij Rembrandt wordt de kwaliteit aan het eind van zijn leven ook ietsje minder. Dat zie je bijvoorbeeld aan de handen en kleding. Bij mezelf zie ik dat nog niet, al moet ik er wel bij zeggen dat je het soms zelf ook niet ziet.”

Hij kijkt nog eens aandachtig naar zijn eigen schilderijen. “Ik zie wel veranderingen in mijn werk. De exactheid, daar ben ik toch een beetje op aan het interen. Maar dat vind ik winst. Dat hele strakke is er vanaf. Het is minder steriel. Het heeft daardoor meer sfeer.”

Moet u uw beste schilderij nog maken?

“Ik vind dat ik een oeuvre heb dat er mag zijn. Als ik nu mijn ogen zou sluiten, hoef ik mezelf geen verwijt te maken. Ik heb gedaan wat in mijn vermogen lag. Ik zou nog wel een groot kerkinterieur willen schilderen van de kerk hiernaast, ook al heb ik hem al een keer geschilderd.” Hij wijst naar het raam met uitzicht op de Andreaskerk.

Wilt u een beter schilderij maken?

“Niet minder in ieder geval. Anders. Het werkt niet als ik nu zeg dat ik mijn allerbeste kerkinterieur ga schilderen. Het is beter om er blanco in te gaan.”

Jarenlang werd u niet gezien in de kunstwereld. Voelde u zich miskend?

“De mensen die het voor het zeggen hebben, zoals een aantal museumdirecteuren, negeerden mij. Het was altijd hetzelfde verhaal. Ze vonden me een hele goede schilder, maar mijn werk was niet vernieuwend. Ik ben ook geen totale vernieuwer, maar ik heb op een stille manier toch iets weten toe te voegen aan stillevens en kerkinterieurs. Het heeft een bepaald karakter. Mensen die mijn werk gezien hebben, vergeten het nooit meer. Ja, ik ben een nogal bediscussieerd persoon in de kunst, een buitenbeentje, maar inmiddels word ik steeds meer geaccepteerd.”

Een bijzondere doorbraak kwam tien jaar geleden, toen het Groninger Museum voor het eerst een schilderij van hem kocht. Zijn betekenis voor de figuratieve kunst werd in 2021 ook onderstreept met de Sacha Tanja penning, die hij volgens de jury al veel eerder had moeten krijgen. Met zijn schilderijen nodigt Helmantel de kijker uit tot bezinning, rust en stilte, aldus de jury. En benadrukt hij de schoonheid van de alledaagse dingen om ons heen. Helmantel: “Toen de juryleden, onder wie Wim Pijbes, Joop van Caldenborgh en Emily Ansenk hier kwamen kijken, waren ze overdonderd.”

En dan is het tijd voor de lunch samen met Babs, die Groningse mosterdsoep en boterhammen serveert. In de woonkeuken met moderne apparatuur verstopt achter eeuwenoude bouwmaterialen, spreekt Helmantel voor en na het eten een (dank)gebed uit. Ook leest hij een stukje voor uit de Bijbel, uit het boek Prediker. Ze zijn actief lid van de protestantse gemeente in het dorp.

Tijdens de rondleiding door het museum laat Helmantel het schilderijtje zien waarmee het verzamelen ooit begon. Dat was kort na hun huwelijk in 1971, toen ze op brommervakantie in Epse bij Deventer belandden. Daar zagen ze een stilleven van Koos Stikvoort, zo eenvoudig en los geschilderd dat ze er meteen voor vielen.

De collectie waaiert breed uit, van Weissenbruch van de Haagse School en de Belgische stillevenschilder Walter Vaes tot de realist Matthijs Röling, de gedetailleerde tekeningen van Philip Kouwen en het dromerige werk van Jan Mankes. Er hangen ook abstracte werken van Kees Stoop. “Ook daar kan ik enorm van genieten.” Lang staat hij stil bij de etsen van Rembrandt. “Ik had nooit verwacht dat ik werk van Rembrandt zou kunnen kopen. Elke keer ben ik weer verwonderd dat ik er hier in eigen huis naar kan kijken.”

Denkt u al na over de toekomst van dit museum en uw werk als u er niet meer bent?

“Dan wordt het hier helemaal een museum. We zijn in 2016 een stichting geworden en werken er hard aan om er een officieel museum van te maken. We hebben hulp van een conservator, Liesbeth van Es. Ze werkt ook in het Ikonenmuseum in Kampen.”

“Onze derde zoon Adriaan wil het museum voortzetten. Dat was voor ons een grote verrassing. Hij is helemaal niet van de kunst. Hij is wielrenner geweest, heeft diverse wielerploegen geleid en Tom Dumoulin ook in zijn ploeg gehad. Sinds een jaar helpt hij ons met allerlei zaken. Hij vindt dat deze bijzondere plek en de collectie in stand moeten blijven.”

We eindigen de rondleiding in de woonkamer van de Helmantels, ook ingericht met antiek en ikonen. Helmantel wijst naar het enige hedendaagse attribuut, de televisie. “Als ik er niet meer ben, zal die er wel uit gaan.”

Interview: Henny de Lange

Zangeres Froukje

Froukje: ‘Het is logisch dat mijn generatie het onbekende beangstigend vindt’


Vrijdag 12 januari verscheen het debuutalbum van zangeres Froukje, Noodzakelijk Verdriet. ‘Ik voel me minder bang voor de confrontaties in het leven.’

Aan tafel in het kantoor van haar management zit Froukje Veenstra prints te signeren voor bij de deluxeset van haar album. Er ligt nog een hele stapel klaar voor na ons gesprek, haar laatste in een reeks interviews vandaag.


De avond is al ingevallen. Veenstra’s schema is, negen dagen voor de albumrelease, ‘moordend’. Niet haar woorden, maar die van haar PR-manager. Is het een beetje te doen, vragen we de zangeres. Ze reageert er gelaten op, zoals ze tijdens het interview vaker zal doen. De Nieuwkoopse komt niet over als iemand die zich makkelijk gek laat maken.

“Ik heb het wel druk, ja. Maar ik heb het soms ook een maand lang niet druk. In het najaar heb ik nog drie weken door Scandinavië gereisd”, antwoordt ze terwijl haar vingers spelen met een leeg doosje thee op tafel. “En ik vind het lekker wanneer het allemaal weer een beetje gaat leven.”

Veenstra brak begin 2020 door met Groter Dan Ik. Ze zat toen nog op het Rotterdamse Conservatorium (Codarts). Erna volgden successen met songs als Ik Wil Dansen en Niets Tussen. Ze won twee jaar op rij een Edison in de categorie ‘alternative’ en drie jaar op rij de 3voor12 Song van het Jaar Award. Allemaal zonder album op zak. Nu is dat er eindelijk: Noodzakelijk Verdriet.

Je hebt twee EP’s uitgebracht, maar een volwaardig album is andere koek. Ben je zenuwachtig?

“Ik heb er vooral zin in. Dat het harde werk dat we in deze plaat hebben gestopt zo meteen wordt ingelost. Nou ja, of niet natuurlijk. Misschien wordt het geen succes. Ja, dat vind ik wel spannend. Tot dusver zijn de reacties heel goed, maar misschien zijn mensen gewoon beleefd.”

Zangeres Froukje. ‘Het leven als popster is wat eenzamer dan ik had verwacht.’

Wanneer was dit album voor jou af?

“Dat vond ik moeilijk. Ik heb dat moment lang uitgesteld, dacht altijd: het kan nog beter. Maar op een gegeven moment heb ik de nummers aan wat mensen laten horen en die zeiden: dit is gewoon een plaat. Dus ik had externe bevestiging nodig om in te zien dat het goed genoeg was.”

Geldt dat straks ook voor de recensies?

“Wakker lig ik er niet van, maar die vind ik net zo spannend. Ik lees ze ook allemaal. Tot nog toe heb ik gelukkig geen vernietigende recensies gekregen in mijn carrière. Het lijkt me wel rot als dat gebeurt. Tegelijkertijd is het ook maar de mening van één persoon.”

Waarom heet het album Noodzakelijk Verdriet?

“Dingen waar je bang voor bent, die oncomfortabel zijn, dáárachter ligt het goud. Mijn generatie, Gen Z, wordt vaak als angstig bestempeld en dat klopt ook wel. In de vormende jaren van mijn leven lag alles stil door de pandemie. Daardoor missen we een bepaalde praktijkervaring die je wat harder maakt. Het is dus logisch dat we het onbekende beangstigend vinden. Door de snelkookpan van volwassenheid waarin ik de afgelopen vier jaar heb gezeten, merkte ik dat je beter in je vel gaat zitten door die dingen juist te doen.”

Zoals?

“Mensen bellen die je niet durft te bellen, gesprekken voeren die je normaal vermijdt. Vorig jaar heb ik voor het eerst tegen vrienden gezegd: ‘Dit spijt me.’ Of: ‘Ik zit hiermee’. Zo’n gesprek valt na afloop altijd mee. Ik voel me minder bang voor de confrontaties in het leven.”

Een van de liedjes gaat over je broer, die op vierjarige leeftijd overleed aan leukemie, vlak na jouw geboorte.

“Dat nummer gaat over het hypothetische leven dat wij samen hadden kunnen hebben. En de acceptatie dat dat er niet is geweest. Want het leven is óók heerlijk, zing ik; mijn ouders kunnen gelukkig nog steeds genieten, zelfs al hebben zij zo’n ondenkbaar verdriet meegemaakt.”

Wat vinden ze van het lied?

“Ze hebben het nog niet gehoord. Ja, ze weten dat het bestaat. Ik wil het ze laten horen voor de plaat uitkomt, maar ik merk dat ik dat uitstel. Ik hou mijn liedjes normaal gescheiden van mijn leven; ik schrijf persoonlijke nummers, maar ben niet gewend dat ik die vervolgens moet duiden. Zeker omdat een songtekst vaak een uitvergroting is. Misschien moet ik het ze vanavond gewoon sturen. Dan kunnen ze het in hun eigen tijd opzetten.”

Waarom koos je ervoor om hierover te zingen?

“Ik had het raar gevonden als er geen nummer over mijn broer op dit album had gestaan. Ik zing over allemaal thema’s in mijn leven en daar hoort hij bij. Of het niet zwaar is? Nee, voor mij valt dat mee, ik was twee maanden oud toen hij overleed. Voor mijn ouders is dat natuurlijk anders.”

Je staat volgende week twee avonden in een uitverkocht Carré. Niet mis, als 22-jarige.

“Ja, heel tof. Ik heb er veel zin in, maar ben er niet de hele tijd ondersteboven van of zo. Om me heen zie ik soms dat artiesten zwaar aan zo’n show kunnen tillen. Ik vind het juist relaxed om dat niet te doen. Zo maak ik het behapbaar voor mezelf.”

Was het aan het begin van je carrière dan niet altijd behapbaar?

“In het begin kon ik niet slapen na een show. Dan dacht ik: hoe ga ik ooit nog kunnen ontspannen? Dat is nu anders. Ik vind het nog steeds heel leuk, maar optreden voor een groot publiek went.”

Toch duurde het even voor je kon wennen: je doorbraak kwam ongeveer tegelijkertijd met de coronapandemie.

“Mijn eerste grote optreden was bij een van de testevenementen begin 2021: Back to Live. Dat was zó raar. Ineens waren daar 1500 mensen die allemaal mijn naam riepen. Ik trok het gewoon niet: voordat ik op moest, moest ik heel hard huilen. Het was te veel voor me op dat moment.”

Heftig, lijkt me, als je vlak voor een optreden moet huilen.

“Ik heb het vaker meegemaakt hoor. Toen ik een gebroken hart had bijvoorbeeld. Op dat soort dagen kan ik jaloers zijn op mijn bandleden: die kunnen zich stilhouden achter hun instrument. Ik moet op een kutdag in de microfoon roepen alsof ik het enorm naar mijn zin heb. Maar ach. Iedereen denkt weleens: hoe kom ik mijn werkdag door?”

Is popster zijn wat je ervan had verwacht?

“Ik weet niet of ik er een wezenlijke verwachting van had. Maar het is meer een bedrijf dan ik had gedacht. Mijn muziek moet verkocht worden, soms moet ik leiding geven of harde beslissingen nemen.” Bedachtzaam: “Het is wat eenzamer dan ik had verwacht, denk ik.”

Op welke manier?

“Er zijn steeds meer mensen met wie ik geen gelijkwaardige relatie heb. Met mijn team heb ik een fijne band, maar er zit toch een bepaald belang bij voor iedereen. Bovendien staan mijn naam en gezicht op alle producten; die rol deel ik met niemand. En mijn fans weten alles van mij als ze me ontmoeten, maar ik niks van hen. Wanneer ik uitga, kom ik soms in een soort interview terecht. Daar heb ik niet altijd zin in. Als ik moe ben, kan ik op zo’n moment onaardig zijn. Achteraf schaam ik me daarvoor.”

Om er een positieve draai aan te geven: je kunt dus wel nog uitgaan.

“Nou, ja, het kan. Daar is alles mee gezegd, haha. Maar je moet er een beetje schijt aan hebben. Al vind ik het fijn als ik op feestjes met iemand ben die ook artiest is en snapt hoe het is. En gelukkig zijn Nederlanders over het algemeen niet zo hysterisch.”

Interview: Tim van Erp

Jonge Geesten: Olga Zuiderhoek

Olga Zuiderhoek: ‘Ik verheugde me nooit op een bedscène, maar je deed het gewoon’

Wat actrice Olga Zuiderhoek fijn vindt aan het ouder worden? Dat ze meer durft, dat ze een positiever zelfbeeld heeft dan vroeger, dat ze minder verlegen is, dat ze weet wie ze is.

Ze wil wel, maar eigenlijk heeft ze geen tijd. Het is lastig een afspraak te maken met actrice Olga Zuiderhoek (Assen, 1946). Haar huis ligt bezaaid met film- en tv-scripts, want ze is volop aan het werk. Zelfs in de decembermaand waarin anderen het een beetje rustig aan deden, ging zij op tournee door het land met haar zelfbedachte muziekprogramma Maar wat er ook gebeurt, er klinkt muziek.

Nu is er wat rust. Aan haar keukentafel heeft ze op 7 hoog een formidabel uitzicht op de Amsterdamse binnenstad. De zon schijnt naar binnen, dus is het minder erg dat de verwarming het heeft begeven. “Dat is een lang verhaal.” Ook lukt het haar niet de fruitvliegjesplaag in de keuken te bestrijden, dus de schillen van het liefdevol gesneden fruit – ‘In plaats van ongezonde koeken’ – gaan niet de afvalbak in, maar de ijskast. “Hupsakee, weg ermee… Ik moet weer gif kopen, waarmee ze hun vriendjes infecteren, dat hielp heel lang.”

Wat ze fijn vindt aan het ouder worden? Dat ze meer durft, dat ze een positiever zelfbeeld heeft dan vroeger, dat ze minder verlegen is en weet wie ze is. Niet dat ze dat zelf zo zou zeggen, maar ze beaamt het. “Ik vind het net zo fijn om vrij te zijn als om te werken. Dus als ik iets krijg aangeboden waarvan ik denk: daar moet te veel aan gebeuren voor het wat wordt, zeg ik nu met gemak af. Vroeger speelde ik wel vijf keer per week toneel, ik was altijd onderweg. Als er dan een schnabbel langskwam, zei ik veel sneller ja.

“Ik doe het nu alleen als het ergens over gaat. En als het dan een enthousiast jong iemand is die blijkt niet te kunnen filmen, dan kan me dat niets schelen. Ik zit nu met andere oudjes in een feelgoodfilm die in de bioscoop te zien is, Neem me mee. Die gaat ook over dat je iets moet blijven doen zolang je niet ziek of dood bent. En als je dan niet een beroep hebt waarmee dat kan, zoals ik wel heb, dan moet je andere dingen verzinnen. Ik zou anders ook echt vrijwilligerswerk gaan doen in een ziekenhuis of zo. Bloemen weggooien die staan te verleppen op nachtkastjes. Echt leuk.”

Venijnige of ontregelende personages

Jongeren kennen haar van tv, van haar personage Fiep in Penoza, ouderen van Het geheime dagboek van Hendrik Groen. Binnenkort is ze weer op tv te zien in de serie Zussen. En in De jacht op Meral Ö, een film over de toeslagenaffaire. Zuiderhoek is geliefd, om de soms enigszins venijnige of ontregelende personages die ze speelt – keurig, maar ondertussen – en altijd om haar heerlijke humor. “Cameraman Willem Helwig van Penoza zei eens: ‘Fiep mag niet doodgaan, want zij is de enige om wie te lachen valt. Daar hebben ze zich aan gehouden. Pas in de Penoza-film, na de serie, hebben ze me opgehangen. Ik snap trouwens niks van die serie, het is te moeilijk voor mij. Dan weet ik weer niet wat een kartel is, dus dan ben je mij kwijt. Maar ik zag wel dat het goed was, er zat vaart in, met goede muziek.

“Het meest trots ben ik op mijn eigen programma: Maar wat er ook gebeurt, er klinkt muziek. Ik doe het nu voor het derde jaar met pianist Gerard Bouwhuis en violiste Heleen Hulst, onder regie van Kees Prins. Dit kon ik op mijn dertigste niet maken, nu pas kan ik goed terugblikken, met dank ook aan de platenkast van mijn overleden man, muzikant Willem Breuker.

Open relatie

“We spelen in zaaltjes van maximaal tweehonderd mensen en ik krijg zoveel enthousiaste reacties. Het is een soort rollercoaster door de 20ste eeuw. Over de tijd waarin ik groot werd, waarin ik de tv, de computer en de mobiel heb zien opkomen. Ik laat muziek uit die tijd horen en vertel wat die mij deed, in welke stukken ik speelde, met wie ik wat verder uitspookte.”

Na afloop van een van die avonden sprak een jongen haar aan: “Ik geloof dat vanavond mijn leven heeft veranderd. En die open relatie waar u het over had, daar ben ik nieuwsgierig naar.” Zuiderhoek: “Toen zei ik: ‘Daar ben ik nooit echt goed in geweest’. Maar tegenwoordig is het geloof ik weer in, in de Randstad althans. Ik ben blij dat ik dat niet meer hoef uit te vinden. Toen ik wat met Willem kreeg, we waren rond de 38, spraken wij af: laten we het nooit in ons eigen bed doen met een ander. Maar ik wilde niet alles weten. Ach ja, als ik iets vermoedde, zou ik toch niet van hem afgaan. Billie Holiday zong in 1945 niet voor niets: Don’t explain. Met alleen piano en bas, ik liet het ook in mijn programma horen, zo mooi.” Nu heeft ze geen last meer van die gevaren die op de loer liggen. “Dat geeft wel rust, maar ik had hem toch liever nog bij me gehad. We hadden het goed samen.”

‘Toneelspelen is denken’

Hoewel Zuiderhoek in het gesprek een fabelachtig geheugen voor namen en achternamen heeft, slaat ze wel steeds zijpaadjes in, waarvan ze zegt dat ze dat niet moet doen, want dan weet ze niet meer waar ze is. “Dit is echt de ouderdom, wat vroeg je mij?”

Ook valt het leren van teksten haar steeds zwaarder, vertelt ze. “Daar moet ik veel meer tijd voor uittrekken. Het duurt denk ik zes keer zo lang. Een tekst van twee A4'tjes doe ik niet meer. Dan ben ik de hele dag zenuwachtig of ik die wel onthoud, je moet het echt kennen zoals (dreunt op): Sinterklaas kapoentje, gooi maar in m’n schoentje, gooi maar in mijn laarsje, dank je sinterklaasje. En dan pas besluit je wat je met ermee doet. Toneelspelen is denken. Maak ik het vrolijk, beschuldigend, nonchalant?”

Er is helaas ook geen souffleur meer, hoewel Zuiderhoek dat juist goed vindt. “Dat neemt te veel tijd: eerst fluistert die, dan hoor jij het en moet jij het nog zeggen. Daar gaat de timing van naar de gallemiezen. Het is een beroepje, hoor, dus je zorgt maar dat je het kent, we verdienen er toch ons geld mee?”

Triootje

Het mag op de planken en op de set allemaal wel wat minder lief van Zuiderhoek, daaraan merkt ze dat ze uit een andere tijd stamt. “Ik krijg zo vaak lief bedoelde steunbetuigingen van de crew. Dan zeg ik: jongens, als ik het maar niet koud heb, verder hoef je je niet te verontschuldigen dat ik moet wachten. Ik snap dat er een script is waar ik niet achter elkaar mijn ding kan doen.”

Iedereen is erg enthousiast over de intimiteitscoördinatoren, vertelt ze. “Heel goed, dat MeToo. Maar bokkige en knorrige acteurs, die ik vaak leuk vind, mogen ook niet meer. Soms is er bij grensoverschrijdend gedrag sprake van een heksenjacht. Ik zie Matthijs van Nieuwkerk liever gisteren dan vandaag weer op tv.”

Vroeger gebeurde er veel dat nu niet meer door de beugel zou kunnen. “Ik ben blij dat ik als jonge vrouw weleens een tikje op mijn bil kreeg, en dat speels kon wegslaan. Ik verheugde me nooit op een bedscène, maar je deed het gewoon. Ook een triootje met Willeke van Ammelrooy en Wim Verstappen, waarbij regisseur Pim de la Parra zelf, naast het bed, zich ging aftrekken. Geen van de acteurs wilde die rol, dus deed hij het.” Ze lacht.

Niet meer het domme kind

Ze kreeg bewust geen kinderen. Ze is van na de oorlog, benadrukt ze. “Toen waren we boos op de wereld waar we op waren gezet. Ons was niets gevraagd.” En het gezinsleven vroeger thuis in Assen, was ook niet alleen maar vol vreugde. “Ik was de jongste. Mijn twee zussen die drie en vier jaar ouder waren, gaven hun verwantschap niet op voor mij, als indringer. Mijn vader bleef als lepra-arts in de tropen, dus mijn ouders gingen scheiden en mijn lieve moeder overleed al op haar 49ste. Als ik later iets over haar vertelde, waren mijn zussen het er nooit mee eens. Ik heb een keer geroepen: ‘Blijf van mijn herinneringen af!’ Binnen een half uur hebben we altijd ruzie. Omdat ik het niet meer pik, ik ben niet meer het domme kind.”

Interview: Ally Smid

Wat zie ik? Hans Klok

Hans Klok wil sterven in zijn leren broek: ‘Dan weet ik zeker dat mijn kleren goed zitten’

Hoe kijk je naar foto’s van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Illusionist Hans Klok (54) is gestopt met botox, daar gingen zijn wenkbrauwen anders van staan.

Wat zie je als je naar je foto’s kijkt?

“Ik begin steeds meer op een kikker te lijken, vooral door mijn brede kaaklijn. Gelukkig heb ik nog geen uitpuilende ogen.”

Zit je ermee?

“We willen allemaal ouder worden, maar niemand wil het zijn. Dat is wat ze zeggen, toch? Ik doe er veel voor om er een beetje leuk uit te blijven zien. Ik ben veel in de sportschool, laat mijn haarlijn sponsoren. Met botox ben ik gestopt, daar gingen mijn wenkbrauwen anders van staan, dat vond ik geen gezicht. Bovendien, ik zit in het variété; dat betekent vooral véél van alles: veel make-up, alles uitvergroten. Op het podium hoeft het niet zo subtiel.”

Was je vroeger al met je uiterlijk bezig?

“Ik vond mezelf geen knap kind. Wel was ik bezeten van trucs en van een show maken, en ik ontdekte dat ik op het podium charisma heb. Een goochelaar wilde ik toen al niet zijn, dat rokkostuum vond ik niks, dus ik noemde mezelf illusionist. Ik bedacht een imago dat later die strakke leren broek werd met die blouse open tot aan mijn navel. Op een gegeven moment weet je wat voor product je bent; ik ben die man met die wapperende blonde haren en een vleugje rock-’n-roll.”

Blijf je die man tot je tachtigste?

“Ik ga nog tien jaar gewoon shows geven, en daarna doe ik net als Diana Ross een afscheidstournee van tien jaar, haha. Er zijn zoveel mensen lang doorgegaan, dat kan best. Nog beter is het om te sterven in het harnas.”

Sterven in het harnas terwijl je je ­jongensdroom in vervulling brengt.

“Optreden vind ik al mijn hele leven het allerleukste om te doen, dus ja, daar ben ik heel gelukkig mee. Het gelukkigste ben ik als we rondtrekken. Ik hou van het circus­leven. Met zijn allen in zo’n grote tent, en de rest van de tijd breng je door in die campers en trailers eromheen. De eenvoud van dat leven vind ik geruststellend: je wordt wakker en loopt met je koffie naar buiten, waar iedereen al bezig is met de show van die middag. Dan komen de mensen, je speelt twee uur en ’s avonds doe je dat nog een keer. De mensen gaan blij naar huis, je werk is gelukt. Dan drink je nog wat wodka met z’n allen en de dag erna herhaal je jezelf. Eenvoudig en helder.”

Zo beschreven klinkt het circusleven net als één van je trucs: iets wat je steeds opnieuw herhaalt, iets waar je steeds opnieuw plezier aan beleeft.

“Op het podium hoort er nog zelfspot bij. Ik verkoop klatergoud met zelfspot, dat is voor mij de perfecte combinatie. Tegenwoordig zeg ik aan het einde van mijn show tegen het publiek dat het maar goed is dat hij is afgelopen. ‘Probeer maar eens twee uur lang je buik in te houden!’ Dat is nog waar ook. Of ik bedenk een spectaculaire opkomst, met veel rook en een bijna onmogelijke truc en dan zeg ik na tien minuten opeens: ‘Zijn er nog vragen?’ Ik kan me echt verheugen op het testen van dat soort plan­netjes.”

En je hebt altijd weer nieuwe plannetjes.

“Waarvan langs niet alles lukt. Las Vegas is door corona mislukt, na Zomergasten was er sprake van een praatprogramma; tot op heden is dat er ook niet. Misschien moet het ook wel zo zijn; hoor ik bij het circus, bij de liveshow.”

En dan uiteindelijk sterven in je leren broek.

“Liefst in die broek ja, dan weet ik zeker dat mijn kleren goed zitten als ik dood ben. Want dat is wel een bijgeloof van me, dat zo’n pak helemaal goed moet zijn – ik check honderd keer of mijn gulp wel dichtzit. Maar los van dat bijgeloof, geloof ik ook écht. Ik geloof dat er een God is. Het echte leven is even onverklaarbaar als een illusie; het gebeurt voor je ogen, maar je snapt er niks van.”

Hans Klok (54) is illusionist. Hij noemt zichzelf ‘the fastest magician in the world’ en trad onder meer op in Londen, Monte Carlo en Las Vegas.

Interview: Jowi Schmitz

Jonge Geesten: Yvonne Keuls

Yvonne Keuls: ‘Alles wat in het leven tegenwerkte, heb ik aan de kant kunnen duwen’

Yvonne Keuls is net 92 jaar geworden. Veel voordeel brengt die hoge leeftijd haar niet, maar ze peinst er niet over om te stoppen met schrijven. Als een onderwerp haar roert, denkt ze nog steeds: ‘Hé, Keuls, daar moet je op af’.

Yvonne Keuls geportretteerd op 5 januari 2024

Haar hele huis staat vol met bloemen. Op 17 december, een paar dagen voor het interview, is Yvonne Keuls 92 jaar geworden. Daarmee is de Haagse schrijver veruit de oudste kandidaat in deze serie over de artistieke ouderdomsbonus. Maar opvallend genoeg is ze van alle geïnterviewden juist het minst met haar leeftijd bezig. “Nietszeggend, zo’n getal”, zegt ze stellig.

Toch nog van harte gefeliciteerd, mede namens de Trouw-lezers, die de schrijver in 1999 vereerden met de Trouw Publieksprijs voor haar autobiografische roman Mevrouw mijn moeder.

Hoe is dat nou, 92 worden? “Nou ja, eerst wilde ik er eigenlijk niks aan doen”, begint ze. “Mijn man is negen maanden geleden overleden. Dat was zo’n leuke jongen, een violist, geliefd bij iedereen. Dus ik dacht, laat die verjaardag maar zitten. Maar om zes uur stonden ze ineens allemaal op de stoep. Kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, adoptiekinderen. Ze hadden schalen met eten bij zich. We zaten met z’n allen hier aan deze schuiftafel, heel gezellig.”

Altijd mensen over de vloer

Het interview moet gaan over de ouderdomsbonus van de kunstenaar, over wat er soepeler gaat in het creatieve proces naarmate de jaren vorderen. Maar Keuls toont zich sceptisch over die insteek. “Misschien komt dit gesprek tot niks, want ik ben daar totaal niet mee bezig”, zegt ze. En, na een verbaasde blik van de interviewer: “Ik ben bezig met mijn léven, niet met mijn leeftijd. Mijn leeftijd is in elk geval nog nooit een reden geweest om niet te schrijven. Ik zie sowieso geen enkele reden om niet te schrijven.”

Het leven van Keuls is druk. Héél druk. Ze heeft 98 titels op haar naam: romans, toneelstukken, hoorspelen en literaire tv-bewerkingen. Ze schrijft nog steeds en treedt ook nog op. In november speelde ze nog in de theaterbewerking van Gemmetje Victoria, haar meest recente roman uit 2021. Ze heeft altijd mensen over de vloer en haar telefoon rinkelt voortdurend.

Maar goed, 92 jaar. Zo’n hoge leeftijd móet toch enige invloed hebben, al was het maar op de gezondheid. Daar kan Keuls inderdaad over meepraten. Ze is net geopereerd aan haar rechteroog. Het netvlies zat los. Knap lastig, voor iemand die zoveel leest en schrijft.

“Ik heb drie jaar lang met een hand voor mijn rechteroog gelezen. Zo schreef ik ook mijn boeken, op mijn Toshiba-laptop”, vertelt ze. “Ik zag niks meer, want mijn rechteroog hinderde mijn linkeroog. Iemand anders gaat naar de dokter. Ik niet. Ik red het zo wel, dacht ik. Op een gegeven moment vond ik wel dat ik een sterkere bril nodig had. Maar de opticien zei: Wat doe je hier? Je moet meteen naar een dokter!”

Yvonne Keuls geportretteerd op 14 maart 2028

Eén brok wilskracht en energie

Keuls klaagt niet over haar leed. Liever maakt ze er een smakelijk verhaal van. Dat heeft alles te maken met haar karakter. Ze is een ‘overlever’, een ‘oorlogskind’. “Als je de oorlog bent doorgekomen, overleef je alles.”

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het thuis ‘geen lolletje’, vertelt ze. Haar Joodse vader stapte uit het leven en haar Javaans-Nederlandse moeder kon in Nederland niet aarden. Voor de jonge Keuls zat er niets anders op dan snel volwassen worden. Ze liep in de oorlog ook nog tbc op, waardoor ze op haar dertiende een jaar in een sanatorium zat. “Dolle pret voor mij, natuurlijk! Ik haalde van alles uit, ik hoefde lekker niet naar school. Zo heb ik alles wat in het leven tegenwerkte telkens aan de kant kunnen duwen. Dat doe ik nog steeds. Wat moet ik anders? Zitten kniezen? Dat ligt niet in mijn aard. Kijk, ik heb de gekste kwalen, maar die zie ik hooguit als een ongemak, niet als een blokkade. Ik laat mijn leven er niet door aantasten.”

Eén brok wilskracht en energie. Een echte overlever, inderdaad. En het zijn ook de overlevers tot wie Keuls zich aangetrokken voelt. Haar man was er één. Die doorstond in de oorlog diverse kampen. Of neem al die heldhaftige personages waar Keuls haar oeuvre op heeft gebouwd: Gemmetje Victoria, Jan Rap, David S., Floortje Bloem. Ze kwam die jongeren tegen in de jeugdhulpverlening, waar ze als vrijwilliger werkte. Ze noteerde hun verhaal omdat ze onder de indruk was van hun vermogen om ondanks alle ellende overeind te blijven.

Reageren op de realiteit

Gaat dát misschien makkelijker met de jaren: aanvoelen welk onderwerp zich leent voor een roman? O nee, zegt Keuls, dat maakt geen enkel verschil. “Ik reageer op de realiteit, dáár haal ik mijn onderwerpen vandaan. Dat was in het begin al zo. Toen Indië-veteraan Joop Hueting in 1969 als eerste in Nederland op televisie vertelde dat hij getuige was geweest van de wandaden van het Nederlandse leger in Indië, wilde ik het meteen onderzoeken en erover schrijven. Het roerde me, het sloeg met een klap naar binnen. Dan denk ik: hé, Keuls, daar moet je op af.”

Later, toen ze die kranige jongeren ontmoette in het opvanghuis, ging het precies zo. Die jongeren ráákten haar. Dat werd de trigger om over hen te schrijven. Zo blijft Keuls’ drijfveer in feite altijd hetzelfde, ook al veranderen de omstandigheden. Mocht ze ooit in een verzorgingstehuis belanden, dan gaat ze vast dáárover schrijven, beaamt ze. “Dat kan leuk worden!”

Yvonne Keuls: Ik verlies mijn taal niet - ik denk doordat ik nog volop leef.Beeld Martijn Gijsbertsen

Wat ook altijd hetzelfde is gebleven, is haar taal. Die moet eenvoudig zijn en ten dienste staan van het verhaal. Ze heeft nooit geprobeerd haar vocabulaire artistiek te verrijken. Omgekeerd is haar taal met het klimmer der jaren ook niet verármd, zegt ze. “Sommige auteurs kunnen als ze ouder worden alleen nog eenvoudige dingen schrijven. Dan houden ze er op den duur maar helemaal mee op. Zelf zou ik dat niet snel doen. Dat is ook niet nodig, want ik verlies mijn taal niet – ik denk doordat ik nog volop leef.”

‘Ik schrijf zoals ik praat’

Omgaan met slechte recensies, is ze daar misschien in gegroeid? Nee, antwoordt Keuls, want van critici heeft ze zich sowieso nooit iets aangetrokken. In het begin, toen ze Couperus en Vestdijk bewerkte voor televisie, ontving ze veel lof, net als toen haar eerste boeken verschenen. Maar gaandeweg kreeg ze steeds vaker te horen dat ze niet literair genoeg schreef. Op den duur lieten critici haar links liggen.

Keuls raakte definitief uit de gratie, is haar overtuiging, toen ze in de jaren tachtig drie kinderrechters aanklaagde omdat die volgens haar jongetjes hadden misbruikt. De rechters werden uit hun functie gezet en één werd daadwerkelijk veroordeeld, maar in de media keerden zij zich tegen Keuls. Zij suggereerden dat de Keuls de rechtszaken had gevoerd om er financieel garen bij te spinnen. Onzin, zegt Keuls, maar haar reputatie was beschadigd. Daarom krijgt ze volgens haar nooit meer recensies.

Ach, het deert haar niet, gaat ze verder. En verbitterd is ze ook niet. “Die processen tegen kindermisbruik blijf ik voeren, nog steeds, omdat ik het nodig vind. Wat een ander ervan vindt, kan me niet schelen. En wat mijn schrijfstijl betreft: ik schrijf zoals ik praat, ik ben een verteller. Dat ga ik niet veranderen omdat critici iets anders willen. Ik ga geen landschap beschrijven, daar heb ik helemaal geen zin in. Als een lezer wil weten hoe dat landschap eruit ziet, gaat-ie zelf maar kijken.”

Belang van humor

Een les die ze met de jaren wel heeft geleerd, is het belang van humor. Zelfs de grootste misère brengt ze met een grap, want dan komt het beter binnen en blijft het langer hangen. Ze zag het bij haar boek en theaterstuk Jan Rap en z’n maat, over dakloze jongeren in het opvanghuis. “Mensen in de zaal lagen onder hun stoel van het lachen. Daarna keken ze elkaar aan en zag je ze denken: hier moet je toch eigenlijk niet om lachen?”

Maar in feite zat die humor altijd al in Keuls’ werk, voegt ze toe. Het is dus niet per se iets wat de hoge leeftijd haar heeft aangereikt.

Nog iets anders proberen dan: weet Keuls nu beter hoe ze moet omgaan met haar redacteuren bij de uitgever, bijvoorbeeld als zo iemand vindt dat ze haar manuscript helemaal moet omgooien? “Nou zeg, ze kijken wel uit!”, reageert Keuls met een vette lach. “Wat ik inlever is meestal in één keer goed. Redacteuren lezen het achter elkaar uit. Kijk, ik heb geen praatjes. Ik schrijf geen lange zinnen van een halve pagina waarvan de leraar vraagt: wat bedoelt de schrijver daarmee? Wat ik ermee bedoel, dat schrijf ik heel duidelijk op. Dat is ook altijd al zo geweest.”

Oké, nog één laatste poging om bij Keuls een ouderdomsbonus te vinden: de zenuwen tijdens een lezing of een optreden in het theater, zijn díe met het stijgen van leeftijd minder geworden? Nee, ook totaal niet. Van zenuwen had Keuls vroeger al weinig last, en dat is altijd zo gebleven. Ze geniet als ze op een podium staat. En de reacties van het publiek zijn altijd fijn en dankbaar.

Indrukken opdoen voor een nieuw boek

“De ouderdom is voor mij geloof ik geen bonus”, concludeert Keuls aan het eind van het gesprek. “Natuurlijk word je als mens ouder en wijzer, maar bij het schrijven merk ik daar weinig van. Hooguit word ik wat eerder moe. Nou, dan doe ik een maandje langer over een boek. Geen probleem.”

Zoals gezegd heeft ze tot nu toe 98 werken op haar naam. Nog twee dunne boekjes erbij en ze heeft de honderd bereikt. Een mooi streven? Keuls wuift het idee weg. “Ik denk dat we nog best een stel boeken vergeten zijn mee te tellen. Waarschijnlijk zit ik in werkelijkheid al lang over de honderd, zeker met de interviews erbij die ik heb gehouden. Het gaat me ook helemaal niet om zo’n getal. Ik wil gewoon blijven schrijven en daarom ga ik er lekker mee door.”

Als Keuls een roman klaar heeft, bouwt ze altijd een rustperiode in. Dan kan ze indrukken opdoen voor een nieuw boek. Na haar laatste roman Gemmetje Victoria was het ook even stil, maar inmiddels is ze weer volop bezig aan een roman. Waar die over gaat, houdt ze nog geheim. Het is ook weer een onderwerp dat haar heeft geraakt, zoveel is zeker.

“Er komt altijd een volgend boek”, besluit ze. “Ook al beland ik in een scootmobiel, dan neem ik mijn laptop gewoon op schoot. Mijn moeder is 96 geworden, haar jongere zussen werden 102 en 106. Ik ga door zolang ik mijn taal nog beheers. En zolang ik kan lachen om wat ik schrijf. Als ik dat niet meer kan, dan houdt het op.”

Interview: Sander Becker

Jonge Geesten: Ton Koopman

Ton Koopman: ‘Ik kan nog altijd sneller orgelpedaal spelen dan ik kan lopen’

Ton Koopman wordt dit jaar 80. Aan stoppen denkt hij vrijwel nooit. ‘De fysiek van het spelen wordt niet minder. Ik voel me jong, alsof ik net 35 jaar ben.’

Organist, klavecinist, dirigent, hoogleraar en pedagoog Ton Koopman zet op deze vroege zaterdagochtend koffie in zijn Bussumse keuken. Hij heeft de avond ervoor nog opgetreden, vertelt hij, en was laat thuis. Een orgelrecital in de kerk van Krewerd, een dorp in het uiterste noordoosten van Groningen. “Op het luidste orgel van Nederland”, zegt Koopman met enige stemverheffing om boven het geluid van de koffiemachine hoorbaar te blijven. “Het orgel heeft als bijnaam ‘De schreeuwerd van Krewerd’. Het is een gevolg van fout restaureren, en een ongelukkige verplaatsing van het orgel. Of het er koud was? Nou ja, warm is anders, maar mijn collega’s uit de zeventiende en achttiende eeuw waren niets anders gewend. Die kou heeft wel iets authentieks.”

Met de vingervlugheid op het orgel in die koude kerk zit het bij de 79-jarige Koopman nog steeds goed, laat hij desgevraagd weten. En het voetenwerk gaat ook nog prima. Als bewijs laat Koopmans echtgenote Tini Mathot – zelf klaveciniste – een filmpje zien waarop haar man in Leipzig op het orgel van de Nicolaikirche Bachs Fantasia in G, BWV 572 speelt. Het prachtfragment komt uit een documentaire die de omroep Deutsche Welle onlangs over Koopman maakte. Je ziet Koopmans vingers vliegensvlug over de toetsen racen van het orgel in Leipzig. De stad van het eerbiedwaardige Bach-Archiv waarvan Koopman sinds 2019 de voorzitter is.

Instuderen van een nieuw stuk

“De fysiek van het spelen wordt niet merkbaar minder, nee. Eerlijk gezegd voel ik me nog altijd jong. Alsof ik net 35 jaar ben. Het instuderen van een nieuw stuk duurt overigens wel langer dan vroeger. Al die noten in je kop opnemen wordt steeds lastiger. En waar ik echt tegenop kan zien, zijn vervelende, ingewikkelde trapjes om bij een orgelbank te komen. Dat is soms naar, én gevaarlijk. Maar ik kan nog altijd sneller orgelpedaal spelen dan ik kan lopen. Toen Bach 55 jaar was, zei men over hem dat hij sneller met zijn voeten speelde dan met zijn handen. Ik geloof het. En aan stoppen denk ik vrijwel nooit. Tini vraagt het weleens aan me, maar ik heb er geen antwoord op. Misschien als ik 85 ben? Geen idee. Dirigent Herbert Blomstedt is 96, en die geniet juist van de aandacht die hij vanwege zijn leeftijd krijgt.”

Bij veteranen zoals Blomstedt spreken we vaak van een ouderdomsbonus. Hoe ouder een dirigent wordt, hoe diepgravender diens interpretaties kunnen worden. Alle overbodige ballast gaat overboord om tot de kern te komen. Toch?

“Ik ben als dirigent volledig autodidact. Zuiver technisch gezien word je steeds beter, naarmate je het vaker doet. Bepaalde werken heb je zo vaak uitgevoerd dat er bijna als vanzelf diepgang in komt. Maar de eerste keer dat ik Beethovens Negende symfonie moest dirigeren, was wel een enge aangelegenheid. Ik had lang ‘nee’ gezegd tegen verzoeken van de Wiener Symphoniker, en heb de symfonie een keer low profile uitgeprobeerd bij een orkest in Verona. In Wenen spelen ze de symfonie elk jaar, het is er net zo’n traditie als het Nieuwjaarsconcert van dat andere Weense orkest.

“Toen ik het ‘officieel’ voor de eerste keer ging dirigeren in Wenen kreeg ik maar drie repetities. Weinig, want er zitten zoveel gevaarlijke momenten in die partituur. Door al die herhalingen moet je in de partituur al die bladzijden die je hebt omgeslagen, weer terugslaan naar het beginpunt. Hoe doe je zoiets, terwijl je ook je concentratie op de muzikale voortgang moet bewaren? De eerste keer bij het terugslaan van zo’n bundel partituurpagina’s hield ik alleen het plakkertje dat ik op de juiste plek had geplakt in mijn handen. Zenuwslopend.

“Er was een koor van 160 zangers, het grootste koor dat ik ooit gedirigeerd heb. En ondanks die aantallen was het toch steeds vals. En de solisten – alle vier zangers van naam – gingen met elkaar de strijd aan wie het hardst kon zingen. Toen heb ik wel mijn poot stijf moeten houden om ze in het gareel te krijgen. Gelukkig had ik al wat naam gemaakt, en lukte het me. Mensen voor jouw artistieke ideeën winnen, dat blijft leuk. En als ik Beethovens Negende dirigeer dan vind ik de muziek net zo mooi als Bachs Matthäus-Passion. Je zoekt naar de waarheid, je legt elke keer opnieuw een puzzel. Lezen, lezen, lezen – zoveel mogelijk te weten komen over het stuk en zijn ontstaansgeschiedenis.”

Altijd slijpen en schaven

“Iedereen gaat daarin zijn eigen weg. Ik zat een keer naast Herbert Blomstedt. We kregen allebei een prijs in Engeland. Het is geweldig om met hem te praten, vooral over Mendelssohn. Over diens Reformations-symfonie bijvoorbeeld. Hij vroeg mij: ‘Hoe doe jij het laatste deel van die symfonie?’ Ik vertelde hem dat ik dat koraal in het laatste deel behandel als een organist. Gewoon met je poten op de pedalen en met een houding van: daar gaan we! Hij kon dat wel waarderen.”

Koopman vertelt hoe mooi het is om te ontdekken hoe je jezelf ontwikkelt, en hoe je in retrospectief naar jezelf kunt kijken. Veertien keer achter elkaar de Negende van Beethoven in Japan? Nee. Dat wordt te routineus. Een serie Mozart-opera’s in de Metropolitan Opera in New York in een moordend schema en met weinig repetitietijd? Ook niet. Peter Gelb, de baas van het operahuis, reageerde woest. ‘Jij bent de eerste die ‘nee’ tegen me zegt!’ Maar de muziek was Koopman te dierbaar om er op zo’n nonchalante manier mee om te gaan.

“Het zal je verbazen, maar ik vond vroeger niks aan de koralen en de recitatieven in de passies van Bach. Ik wilde die het liefst zo snel mogelijk spelen. Als katholiek ging het mij vooral om de aria’s. Pas veel later begreep ik hoe belangrijk ze zijn. In Trouw schreef muziekredacteur Franz Straatman toen iets in de trant van: ‘Het Roomse jongetje Koopman heeft eindelijk Bachs koralen ontdekt’. Dat heb ik altijd onthouden. Dit soort ontwikkelingen, dat duurt soms jaren. In het Mozart-jaar 1991 heb ik in Japan en Nederland alle symfonieën gedirigeerd. Toen is er een basis gelegd voor het zoeken naar een stijl. Steeds als ik nu weer een Mozart-symfonie dirigeer, voel ik dat ik op bekend terrein kom.

“Maar je blijft altijd slijpen en schaven. Leeftijd helpt dan echt. En lezen, blijven lezen in bronnen. Ik heb zoveel gelezen. En nog steeds. De aantekeningen die ik met potlood in al die boeken maakte, is men in het Gentse Orpheus Instituut nu aan het digitaliseren. Mijn bibliotheek is daar in 2020 naar toe verhuisd. Het gevaar van al dat lezen is wel dat je denkt dat je alles weet. En dat is echt niet zo. Al kan ik in sommige zaken echt een ayatollah zijn. Men zet bijvoorbeeld vraagtekens bij de vele tempoverschillen in Bachs Vater unser voor orgel. Maar iedereen bidt anders, de een snel, de ander langzaam en aandachtig. Ik denk dat Bach dat met die verschillende tempi wilde uitdrukken.

“Het vuur van vroeger in de pionierstijd brandt nog steeds. In 1979 richtte ik het Amsterdam Baroque Orchestra op, en je was toen al blij als je iemand vond die barokviool speelde. Ku Ebbinge heeft me vervloekt toen ik hem vroeg om barokhobo te gaan spelen. Het was allemaal zo primitief in het begin. Als we Bachs Weihnachtsoratorium uitvoerden in die tijd stond er in de kranten dat ‘de trompetten gierend de bocht uit vlogen’. Daar was geen woord aan gelogen. De nieuwe generatie is zoveel beter. De technische, maar ook de muzikale ontwikkeling van de barokmusici van nu is gigantisch groot.”

Bach werd 65 jaar, Mozart slechts 35. Hoe zou hun ontwikkeling zijn geweest als zij net als u 80 jaar of ouder zouden zijn geworden?

“Het laatste Contrapunctus in Bachs Die Kunst der Fuge is zó modern. Daar zitten harmonieën in die je pas later bij een romantische componist als César Franck terugvindt. Ik denk dat Bach zich wellicht toch nog als operacomponist had kunnen bewijzen. Hij wist zoveel van de psyche van personages. Luister maar naar hoe hij in zijn cantate Der Streit zwischen Phoebus und Pan de twee hoofdpersonen karakteriseert.

“Ja, en Mozart. Beethoven had de mazzel dat Mozart zo jong overleed, heb ik weleens iemand horen zeggen. Je kunt je er haast geen voorstelling van maken wat Mozart allemaal nog gecomponeerd zou hebben. Hij zou ongetwijfeld met zijn tijd meegegaan zijn. Net als Haydn. Die bestudeerde Bach, had een partituur van de Hohe Messe in huis. Haydns laatste opera Orfeo ed Euridice is werkelijk ongelofelijk prachtig. Haydns Die Jahreszeiten dirigeerde ik laatst in Shanghai. De musici hadden het stuk nog nooit gehoord, maar het is een goed orkest en ik kon er muzikaal veel voor elkaar krijgen.

“Haydns andere oratorium Die Schöpfung zou ik graag eens doen. 1791, het jaar van Mozarts Requiem was voor mij en het orkest altijd de grens in tijd. Maar we zijn opgeschoven, en doen nu ook al muziek van ver voorbij 1800. Het Deutsches Requiem van Brahms komt misschien ook in zicht. Brahms was net als ik een lezer, hield van oude muziek. Maar als ik het ga doen, wil ik er echt veel repetitietijd voor hebben.”

Koopman wordt in oktober 80 jaar, zijn orkest bestaat dan 45 jaar. Alle platen die Koopman voor Philips maakte, komen uit in een speciale cd-box. En als verjaardagscadeau worden van oktober tot oktober drie oratoria van Händel uitgevoerd.

Händel? Geen Bach?

“Händel ja, dat vonden we weer eens wat anders. In een jaar tijd doen we Esther, Deborah en Athalia. Drie oratoria over vrouwelijke heldinnen, alle drie rond dezelfde tijd geschreven, en allemaal nieuw voor mij. Met sterzangers. Die zullen waarschijnlijk wel wat meer vibreren, maar dat geeft niet. Ik heb net de repetitieschema’s gemaakt. Geen sinecure, want repetities kosten geld.

“Gelukkig is het allemaal anders dan toen ik voor het eerst Händels Messiah dirigeerde bij de New York Philharmonic. Er was amper repetitietijd en ik moest de musici uitleggen hoe ze een ordentelijke triller moesten spelen. Het ging moeizaam. Op een bepaald moment stond de eerste celliste op en sprak het orkest toe. ‘Je ziet toch dat hij muzikaal is, waarom doen jullie dan niet wat hij zegt?’ Kijk, als ik volgend jaar daar opnieuw Messiah ga dirigeren, zal het heel anders gaan. Dat is wel fijn aan die ouderdomsbonus.”

Interview: Peter van der Lint

Jonge Geesten: Lenny Kuhr

Op haar 73ste voelt zangeres Lenny Kuhr zich sterker dan ooit

Voor Lenny Kuhr betekent ouder worden intenser leven. Meer dan toen ze jong was, is ze zich bewust van het moment, privé en op het podium. Dat heeft de band met haar publiek versterkt.

Lenny Kuhr zit voorovergebogen op haar bank, de handen gevouwen. Naast haar ligt een gitaar. Ze luistert naar Durf te zijn, haar laatste nummer dat uit de telefoon klinkt die voor haar op de salontafel ligt, naast een schaaltje met stukjes boterkoek.

Zie wat er is

Sluit het niet op

Kies als een schipper het ruime sop

Is het te groot, maak het niet klein

Stap uit de kooien van je brein

Durf te zijn.

“Ik heb het pas geleden geschreven”, zegt Kuhr. “Het gaat over loslaten van al die heilige huisjes waar we ons aan vasthouden, over doorbreken van patronen en dogma’s waar we ons veilig in voelen. Juist als je ouder bent weet je dat al die dingen waar je aan vast hebt gehouden slechts gedachtestructuren zijn. Maar wij zijn meer dan dat. Daarom: durf te zijn, ondanks dat we zo naakt en kwetsbaar zijn.”

Het gesprek gaat over de voordelen van ouder worden, maar 1993 is nooit ver weg. Dat was het jaar waarin Kuhr haar stem verloor door een neurologische aandoening. Ze was begin 40 toen, in de volle bloei van haar leven. “Niemand wist toen wat de vooruitzichten waren. Ik heb een jaar lang helemaal niks gezegd, gewoon gezwegen.”

Er viel een stilte in mij

Die gebeurtenis is sterk bepalend geweest voor hoe Kuhr zich later zou ontwikkelen. “Door de stembreuk maakte ik een spirituele tocht waardoor ik veel schillen van me afwierp en er een stilte in me viel”, zegt ze. Ze voelt zich verbonden met de natuur, het universum, de eeuwigheid die wij ook zijn, terwijl zij tegelijkertijd voelt hoe tijdelijk zijzelf is.

Steeds weer breken mijn zinnen,

mijn woorden als glas.

Ik wist niet dat leven zo kwetsbaar was, zingt ze in het nummer Steeds weer breken (tekst: Hein Stufkens) op haar laatste album dat in 2022 verscheen.

Kwetsbaarheid ervaarde Kuhr ook toen haar stem terugkeerde en zij het podium weer op wilde. “Dan stond ik daar en er was altijd een moment dat ik even de grip verloor over mijn stem. Die was nog zo fragiel. Later hoorde ik van mensen die deze concerten hebben bijgewoond dat zij nog nooit zo zijn geraakt omdat zij mijn kwetsbaarheid zagen. Als je dat durft te laten zien, verandert kwetsbaarheid in kracht.”

Haar volle stem keerde na vijf, zes jaar terug, de onzekerheid daarover verdween. Maar de inzichten die voortkwamen uit de stilte, die bleven. Ze leerde te leven in het moment, leerde zich meer bewust te zijn van wat er met haar en haar omgeving gebeurt. Dat veranderde de band met haar publiek.

“Als wij op het podium niet volledig aanwezig zijn, dan lekt alle energie weg. Je moet met alles dat je hebt aanwezig zijn in dat moment, dan is het publiek dat ook. Als dat samenkomt, krijg je een magisch spel van aanraking, troost, liefde.”

“Een album opnemen is prachtig, maar op een album wordt door de compressie alles plat gemaakt. Tijdens een concert hoort het publiek de nuances beter. Zacht en hard, de snaren van de gitaar, het kraken van het podium, de vibratie in de zaal.”

De schoonheid van het alledaagse zien

Leven in het moment, is de schoonheid zien van het alledaagse. Misschien wel het alledaagse van haar man Rob Frank die in de keuken eten bereidt voor vrienden die langskomen en zo nu en dan met een lepeltje langskomt om Kuhr te laten proeven, wat ze met volle aandacht doet.

Kuhr leeft op 100 procent, thuis en op het podium. Maar naarmate de leeftijd vordert, blijft 100 procent niet altijd dezelfde 100 procent. Die moet Kuhr soms bijstellen. Bijvoorbeeld toen ze begin dit jaar haar schouder brak en tijdens concerten de schouderband van haar gitaar niet om kon doen.

“Begin dit jaar ben ik van de trap gevallen toen we een weekje naar Terschelling gingen. Midden in de nacht wilde ik naar de badkamer gaan. Het was pikdonker en ik dacht: hier moet het toch ergens zijn. Het bleek niet de badkamer, maar de trap te zijn en ik maakte een enorme val waarbij ik mijn schouder brak. Ik beleefde dat moment in een soort waas. Ik was niet in paniek. Ik dacht: ik leef nog. Alleen die schouder. Ik kon mijn arm niet optillen en dus geen gitaar spelen. Ik ben geopereerd, maar die operatie heeft niet geholpen. Al kan ik ondertussen wel weer een tijdje de gitaar omdoen.”

“Ik vertelde mijn muzikanten dat ik niet kon spelen. Ze zeiden: ‘Lenny, maak je geen zorgen, want wij nemen dit gewoon van jou over.’ Toen stond ik daar op het podium, voor de allereerste keer zonder gitaar en dacht: wauw, ik kan nu helemaal rustig het hele verhaal vertellen. Ik sta los van mijn instrument en kan de mensen beter aankijken. De energie die ik normaal stopte in het bespelen van mijn gitaar, gaat nu naar het zingen en dat werkt nog dieper op de mensen. Soms is de muze niet zo vriendelijk om je op het goede spoor te brengen. Die heeft mij eerst een val moeten laten maken om mij te zeggen dat ik die gitaar niet zo vaak meer hoef te gebruiken.”

Halve toon lager zingen

Zangers en zangeressen krijgen op latere leeftijd te maken met een stem die verandert. Kuhr moet soms een halve toon lager zingen. “De klank van je stem wordt dieper. Ik heb nog heel veel expansie en kan nog altijd hoog zingen, maar de kracht van mijn stem ligt nu iets lager. Je moet niet proberen je stem van vroeger na te doen, maar 100 procent de stem van nu nemen. In ieder lied heb je dat ene moment dat betovert. Dat kan te maken hebben met een toonsoort. Als je een halve of een hele toon lager gaat is dat specifieke moment verdwenen. Jammer, maar dan duikt het magische moment ineens ergens anders in het lied op.”

“Ik heb geleerd met mijn mogelijkheden mee te gaan. Toen mijn stem nog maar 20 procent was van wat ik ooit had, accepteerde ik dat als mijn nieuwe 100 procent. En zo is dat ook met ouder worden. Op den duur kun je misschien wat minder, wat ik nu nog niet voel, maar dan gaat de kracht naar andere expressies. Ik denk dat daarom ook kleinkinderen het fijn vinden om naar hun grootouders te gaan. Zij hebben een bepaalde wijsheid, meer aandacht, rust.”

“Dat zag ik ook toen mijn vader stierf in 1995. Terwijl hij stierf heeft hij ons zoveel geleerd. Hij kon niet meer lopen, was een beetje aan het dementeren, maar hij had heldere momenten. En de liefde die hij uitstraalde, ik kan het gewoon met geen pen beschrijven wat hij heeft gedaan. Wat mijn vader nog heeft kunnen zeggen tegen zijn kleinkinderen, tegen mij en mijn zusters, alsof één moment de impact heeft van de eeuwigheid.”

Een jongheid die in me stroomt

Kuhr volgt altijd haar intuïtie, ook al toen ze jonger was, al was zij destijds zoekende. Wat ze vond na haar spirituele zoektocht, is “niet 1, 2, 3 uit te leggen. Het is zoals in het Jodendom wordt gezegd: God is niet te noemen. Wat jou inspireert, de bron, heeft zelf geen vorm, want die bron is juist de oorsprong van alle vormen.”

Al zijn er lastig woorden aan te geven, Kuhr kan wel omschrijven wat ze voelt. “Ik ervaar een constante stroom van inspiratie, een soort jongheid die in me stroomt. Dat wil niet zeggen dat het leven altijd makkelijk is. Ik heb ook moeilijke periodes meegemaakt, met verlies van dierbaren. De kwetsbaarheid van het leven zelf, raakt mij heel erg. En toch, tegelijkertijd voel ik de kracht van de eeuwigheid.”

Dat geeft haar inspiratie die uit alle hoeken en gaten kunnen komen. Ook uit onverwachte hoeken, zo ervaarde ze pas nog. “Ik droomde een nieuwe lied. Ik werd ‘s morgens vroeg wakker, het was nog donker, en heb het lied direct gezongen en opgenomen op mijn iPhone. Ik heb mijn gitaar gepakt en er wat akkoorden bij gezocht. Dit bestaat vast al, dacht ik, maar dat is niet zo. Het is echt een van de mooiste liedjes die ik heb gemaakt. Het heet Boven alle maren.”

Nu het over dromen gaat, welke dromen heeft een zeventiger nog, welke beelden over de toekomst trekken voorbij? Kuhr zingt erover in het nummer Sarah op haar laatste album.

Ik heb niet meer de dromen

Die ik vroeger had

Maar tot hier ben ik gekomen

En er wachten nog verhalen

Tot het einde van mijn pad

“Dromen heb ik inderdaad niet meer”, zegt Kuhr. “Ik heb een kleindochtertje die een spierziekte heeft. Ze is daarvoor behandeld, maar toen was ze al anderhalf jaar oud. Ze is nu vijf en onlangs heeft ze twaalf seconden gestaan. Het is een fantastisch kind. Ik weet dat ze er sowieso komt. Soms visualiseer ik dat ze een pasje zet. Ik heb ook een aantal keren gedroomd dat ze loopt. Die hoop heb ik.”

“Voor de rest maak ik niet veel beelden meer over de toekomst. Ik denk niet na over hoe het zal zijn over een jaar. Ik weet niet eens waar ik op vakantie zal gaan. Ik weet alleen wat ik nu doe. Dat vervult mij helemaal en ik hoop dat ik er nog een tijd mee door kan gaan. Ik ben 73 en kan echt zeggen, vanuit de grond van mijn hart, dat ik me nu op mijn sterkst voel. Ik voel de intensiteit van wat we doen, sterker dan ooit.”

Interview: Marco Visser

Lenny Kuhr treedt nog altijd op, deze maand (jan 2024) in Oss, Haarlem, Rijswijk, ‘s-Heerenberg en Alkmaar.

Jonge geesten - André van Duin

Korte serie: Jonge Geesten

André van Duin: ‘Een grap maken, daar hoef ik nu geen moeite meer voor te doen’

Oud worden en jong blijven, dat gaat André van Duin gemakkelijk af. Aan stoppen denkt de 76-jarige nog lang niet. ‘Het is fijn om midden in het leven te staan. Zolang je het fysiek kunt opbrengen, moet je zo lang mogelijk blijven werken.’

“Ervaren volwassene, ja dat klinkt wel mooi”, zegt André van Duin, terwijl hij plaatsneemt in een van de leren fauteuils die voor het raam van zijn grachtenpand staan. Twee beeldjes van lammetjes in de vensterbank kijken hem vriendelijk aan. “Jij natuurlijk”, antwoordt hij resoluut op de vraag: is het u of is het jij?

Van Duin is bijna 77 en dit jaar zit hij zestig jaar in het vak. Maar met pensioen gaan komt niet in hem op. Onlangs maakte hij nog het programma Denkend aan Zwitserland, waarin hij samen met Janny van der Heijden per trein door het land van Heidi en Peter trekt en door de diepe sneeuw tegen een berg op ploetert. Heerlijke keuvel-televisie waar twee miljoen mensen per aflevering naar keken – en waarin Van Duin een ontspannen versie van zichzelf is. Hij heeft geen typetje meer nodig om mensen te laten lachen. “Ik ben vijftig jaar lang komiek geweest, met hoedjes en petjes en carnavalsnummers. Ik verschool me graag achter typetjes, omdat je je dan meer kunt permitteren. Maar de laatste tien jaar ben ik meer acteur en presentator, en daarmee heb ik eigenlijk net zoveel succes. En het leuke is, hier hoef ik veel minder voor te doen.”

Positief aan ouder worden is meer ervaring, minder onzekerheid en misschien ook minder de dwang ervaren om voortdurend te presteren. We noemen het een ouderdomsbonus: doen wat je leuk vindt en dan zonder stress. Volgens Van Duin komt dat in zijn geval vooral door zijn palmares, waardoor hij de gunfactor van het publiek geniet. “Ik merk dat ik tegenwoordig meer respect krijg. En mensen vertellen me dat ze thuis met drie generaties om me moeten lachen.”

Grappen als verdediging

Al op de basisschool wist Van Duin dat hij mensen aan het lachen wilde maken. Hij schreef liedjes als de meester jarig was en maakte altijd grappen. “Dat was ook een soort verdedigingsmechanisme; ik had rood haar en daarmee werd ik natuurlijk gepest. Niet dat ik daar een trauma aan heb overgehouden, ik zorgde er gewoon voor dat ik ze de wapens uit handen sloeg door er zelf grappen over te maken. Een clown in het circus heeft immers ook rood haar, dus ik had wel een streepje voor dacht ik.”

Het grote doel was komiek worden en dus schreef Van Duin al jong zijn eerste open sollicitatiebrief aan de Avro: ‘Ik ben 15 en ik ken tweehonderd moppen uit mijn hoofd’. De brief belandde op een stapel, maar Van Duin liet zich niet ontmoedigen. In 1964 deed hij mee aan de talentenjacht Nieuwe Oogst. Playbacken op een soort medley van Cliff Richard, Toon Hermans en Snip en Snap, op een band die hij zelf thuis had gemonteerd op een amateurrecordertje. Heel bijzonder was het niet, zegt hij er zelf over. “Maar de mensen waren destijds nog niets gewend.” Het was Joop van den Ende die zijn talent herkende. Daarmee kwam zijn carrière echt van de grond. “Toen ik mijn eigen stem ging gebruiken en sketches ging doen, kwam het verdere succes.”

Van Duin kreeg een eigen revue waarmee hij door Nederland reisde, hij praatte op een komische manier het populaire Te land, ter zee en in de lucht aan elkaar, maakte verschillende films waaronderJoep Meloen, en had diverse hits met carnavalskrakers zoals Er staat een paard in de gang. Voor zijn hele oeuvre won Van Duin in 2018 de Ere Zilveren Nipkowschijf. Het meest trots is hij zelf op de Dik Voormekaar Show, die tussen 1973 en 1985 te horen en later ook te zien was. “Dat was echt radio-pionieren. Zelf thuis een programma in elkaar knippen en plakken.”

Het roer om

Van Duin bestrijdt dat het alleen maar grappen en grollen zijn waarop hij zijn carrière de eerste vijftig jaar heeft gebouwd. Zo speelde hij in 1972 al zijn eerste rol in de dramaserie Meisje met de blauwe hoed en schreef hij al eerder ook mooie liedjes. Toch besloot hij dat het roer om moest, toen hij zijn vijftigjarige jubileum als komiek vierde. “Oude komieken vond ik altijd zielig. Dan denk ik: het is hartstikke leuk geweest, maar nu moet je stoppen. Je mist je snelheid en je scherpte, en je kunt je ook al niet meer laten vallen, want dan breek je gelijk iets.”

Dus ging in 2015 het roer om met een hoofdrol in het theaterstuk Sunshine Boys, en twee jaar later schudde Van Duin het typetjes-imago definitief van zich af met zijn rol in de Gouden Kalf-winnende serie Het geheime dagboek van Hendrik Groen. Omroep Max-voorzitter Jan Slagter zag wel wat in de nieuwe Van Duin en hij werd gevraagd om Martine Bijl op te volgen als presentator van het succesvolle Heel Holland Bakt. Daar ontmoette hij ook Janny van der Heijden, met wie hij nu voor omroep Max reisprogramma’s maakt.

De echte bonus van lang meedraaien is volgens Van Duin dat hij zijn best niet meer hoeft te doen. “Mensen vinden het gewoon leuk als ik kom. Zo zat ik laatst aan tafel bij de heren van Vandaag Inside, inderdaad met Johan Derksen en zo. Het was best spannend, want ze kunnen je zo afbranden. Maar voor mij waren ze heel aardig en lief. We hebben zeker gelachen, maar alles bleef keurig en netjes. Ze vonden het alleen maar leuk dat ik naar het programma kwam.”

Van Duin staat op en sloft op zijn blauwe pantoffels over het rode pluche tapijt naar het koffiezetapparaat achter de glimmende notenhouten bar met biertap, midden in de kamer. “Wil je nog een kopje koffie?”

Als hij weer zit gaat het over wijzer worden. “Weet niet of je het wijzer worden kunt noemen, maar ik ben wel meer gaan nadenken. Vroeger dacht ik: als ze maar lachen. Nu ik wat ouder ben, ben ik kritischer. Dan besef je dat je sommige dingen beter kunt laten, omdat die niet leuk zijn voor sommige groepen in de samenleving. Ik ben wel huiveriger geworden om mensen te beledigen. Als je jong bent, hou je met niemand rekening.”

Lekker lui televisie maken

In de programma’s die Van Duin nu maakt is hij vooral zichzelf. Het kost hem geen moeite om op het juiste moment een grap te maken. “Die programma’s gaan niet meer om mij en dat is heel prettig. Ik hoef nergens voor te repeteren, niets te schrijven en geen dingen te bedenken. Vroeger moest dat wel en alle grappen moesten allemaal van tevoren ‘geregeld’ worden. Zo mag ik bijvoorbeeld bij Heel Holland Bakt altijd een uurtje later komen. Dat komt ook weer omdat je wat ouder bent. Ja, dat is weer een bonus, inderdaad.”

Door de jaren heen heeft hij altijd wisselende sidekicks gehad, onder wie Frans van Dusschoten, Ria Valk en Corrie van Gorp. Nu lijkt hij in Janny van der Heijden een nieuwe partner te hebben gevonden. “Janny is ook gewoon zichzelf, heel keurig met haar hond. Haar rol is dat ze leuke mensen en wetenswaardigheden kent, en daarover vertelt. En daar hoef ik dan alleen maar verbaasd op te reageren. Zo’n dag waarop we in Denkend aan Holland met het bootje gaan varen is eigenlijk een soort vakantiedag. Het is altijd mooi weer als we gaan varen en dan gaan we een fijn tochtje maken. De productie heeft geregeld dat we die leuke mensen tegengekomen, een boswachter of iemand met gevulde koeken. En ’s avonds slapen we meestal in een hotelletje en dan gaan we gezellig wat eten. Dat is gewoon heerlijk.”

Het is geweldig om alleen nog maar dingen te doen die je leuk vindt, geeft Van Duin toe, maar hij is te bescheiden om dit tot zijn eigen verdienste te rekenen. “Ik heb veel geluk gehad. Ik heb altijd goede managers gehad, niemand heeft ooit geprobeerd me op te lichten. Ik ben nooit in de verleiding gekomen om aan de drank of drugs te gaan, sterker nog: ik drink sinds mijn nieuwe liefde helemaal niet meer. Ik had twee jaar terug prostaatkanker en darmkanker, maar dat is allemaal weer gerepareerd en alles doet het weer. En na het overlijden van mijn vorige man ben ik nu ook in de liefde weer gelukkig met mijn nieuwe vriend. Het is altijd 50 procent geluk en 50 procent hard werk. Als dat niet samengaat, dan kun je nog zoveel talent hebben, maar zonder geluk wordt het lastig. Het moet allemaal een beetje mee zitten.”

Helaas geen piano leren spelen

Dat mensen hem nog steeds niet beu zijn komt door zijn gevarieerde werk van mooie liedjes en carnavalskrakers, soms platte humor, soms serieuze rollen in zowel het theater als op radio en televisie. En dat houdt niet alleen hem jong van geest, maar ook zijn publiek, zegt Van Duin. Hij is er trots op dat hij voor mensen een inspiratiebron is. Zoals Edwin Evers die in zijn radioshow vooral geliefd was vanwege zijn typetjes, zoals Frank en Ronald de Boer.

Evers zegt zelf dat hij er nooit aan begonnen was als de Dik Voormekaar Show er niet was geweest. “Ik heb nergens spijt van en ik heb bijna alles al gedaan. Behalve musical, en dat gaat ook niet gebeuren. Zie je mij al dansen? Een talkshow, ja dat zou kunnen. Mensen zien mij als betrouwbaar, ze kopen gerust mijn tweedehandsauto. Maar nee, er zijn al genoeg talkshows. Het enige waar ik misschien spijt van heb is dat ik geen piano heb leren spelen. Het is heel handig als je jezelf kunt begeleiden op de piano.”

De geraniums zijn voor Van Duin nog heel ver weg, ook zijn zestigjarig jubileum gaat daar niks aan veranderen. Vanwaar dit fanatisme?

“Ik blijf er gezond bij, en het is leuk om er nog een beetje bij te horen. Je wordt uitgenodigd voor premières en talkshows, ik ben regelmatig onder collega’s. Het is fijn om midden in het leven te staan. Zolang je het fysiek kunt opbrengen, moet je zo lang mogelijk blijven werken. Ik zou nooit helemaal stoppen, want dat zie je: mensen die echt stoppen met werken, die zijn binnen de kortste keren afgeschreven. Ik hou van reuring, daarom woon ik ook in de stad. In januari gaan we op vakantie en sommige mensen zeggen: ‘Heerlijk rustig, veertien dagen niemand’. Nou, dat vind ik vreselijk: veertien dagen niemand, hutje op de hei. Nee, dat is niets voor André van Duin.”

Interview: Nienke Schipper voor dagblad Trouw

Wat zie ik? Dries Roelvink

Dries Roelvink over zijn uiterlijk: Mooi overhemd, visagie, ik vind dat belangrijk

Hoe kijk je naar foto's van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Zanger Dries Roelvink (64) had zich eigenlijk wat beter op deze shoot willen voorbereiden.

Wat zie je als je naar je foto’s kijkt?

“Ik ben een beetje ontevreden over hoe ik op de foto’s sta. Ik had me niet goed voor­bereid, anders had ik gezorgd dat alles perfect was. Mijn mooiste overhemd, mijn gezicht in de visagie. Ik vind dat belangrijk, ik ben nu eenmaal een ijdele man. Dat was ik al toen ik nog betaald voetbal deed. Ik was in staat om vijf minuten voor de wedstrijd nog even gel in mijn haren te smeren.”

Jij bent de man van de show.

“Het geldt misschien voor elke artiest, maar er zit toch wel een narcist in mij. Gelukkig zegt mijn manager dat ik wel een leúke narcist ben. Want ik interesseer me voor mensen. Ik heb aandacht voor mijn geliefden, maar als ik een vol restaurant binnenloop en mensen willen met me op de foto, dan neem ik daar de tijd voor.”

Je leven is erg openbaar, op de socials, op tv. Word je daar weleens gek van?

“Als ze níet meer opkijken als je binnenloopt, dán heb je pas een probleem.”

Want dan ben je niet meer zichtbaar?

“Ik heb het er weleens met mijn zoons over: dit leven op aarde is zo wonderlijk. We lopen hier een tijdje rond, stipjes in dat enorme heelal, en dan pats-boem, op een dag zijn we weg. Ik kan me daar echt zorgen over maken en al helemaal als ze zeggen: ‘Ah joh, als je geluk hebt, sterf je in je slaap’. Geluk! Ik moet er niet aan denken, ik durf om die reden soms nauwelijks naar bed te gaan.”

Want als je dood bent zien ze je niet meer. Dus als ze je wel zien, dan besta je?

“Misschien is het wel zo simpel, ja. Ik doe er alles aan om te bestaan. Je ziet mij in ieder geval nooit een uurtje op de bank zitten niksen. Van stilzitten ga ik malen. Ik zoek die gelukshormonen, door twee uur per dag te sporten, door zoveel mogelijk optredens. En horeca. Ik ben gek op restaurants en mooie wijnen. Zodra ik tijd heb gaan we ­ergens eten of ga ik koken. Maken we meteen een filmpje voor mijn Insta-account.”

En dat allemaal in prachtig overhemd, zwarte broek, gespschoenen, haar naar achteren gekamd.

“Weet je waarom ik die foto van achteren mooi vind? Dan zie je de v-vorm van mijn rug. Je ziet dat mijn haar goed zit. Mijn vader had dat ook, voor hij van huis ging riep hij altijd naar mijn moeder: ‘Ali, hoe zit mijn haar?’”

Als je haar goed zit, kun je de wereld aan.

“Wist je dat dit de eerste keer is dat ik word geïnterviewd door Trouw? Ik ben meer een Telegraaf- en Parool-man. Trouw besteedt ook veel aandacht aan geloof en dat zou ik wel willen, kunnen geloven. Geloven in een paradijs, in iets wat er ná dit leven is. Dat zou me geruststellen.”

Nu heb je alleen houvast aan een perfecte look en veel sporten.

“En ik heb om me heen gezien: gezond ­leven hoeft geen garantie voor een lang ­leven te zijn.”

Dus dan maar zoveel mogelijk optreden.

“Het liefst met mensen in de zaal die ik ken. Waarom dat is? Ja weet je, vrienden kennen me ook van mindere periodes in mijn leven. Als ze me dan zien optreden in een grote zaal, dan ben ik trots. Dan zien ze hoe ik mensen kan raken. Dan zien ze hoe ver ik gekomen ben in die 35 jaar dat ik zing. Van zingen op een kratje achter de bar, tot een uitverkocht Concertgebouw. Een geluidsman van mij zei altijd: ‘Ik kan aan mijn lampjes zien of er vrienden van je binnenkomen’. En zo is het. Voor mijn familie en mijn vrienden doe ik extra mijn best. Dan maak ik me nóg iets zichtbaarder, ja. Schieten alle lampjes op die mengtafel de hoogte in.”

Dries Roelvink (1959) is zanger en tv-persoonlijkheid.

Wat zie ik? Miljuschka Witzenhausen

Miljuschka Witzenhausen: ‘Veertig? Dan val je al bijna uit elkaar’

Hoe kijk je naar foto’s van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Miljuschka Witzenhausen (38) is van plan gewoon rimpels te krijgen, ‘in mijn vak een behoorlijk groot voornemen’.

Interview: Jowi Schmitz
Fotografie: Martijn Gijsbertsen
MUA: Mettina Jager

Wat zie je als je naar je foto’s kijkt?

“Zo’n tweehonderd dagen per jaar zit ik in de make-up met een glinsterpakkie aan, dus dit is hoe ik mezelf het vaakst zie. Tegelijk heb ik een visagiste, ik bedoel, ik kán dit gezicht niet eens zelf. Ik ben mijn eigen product.”

Je voelt niks bij de foto’s?

“Nou, ik kan zien dat ik de lippen van mijn vader heb en ook zijn wipneus. Ik heb de ogen van mijn moeder. Verder weet ik de goeie hoek van mijn gezicht, die staat wel op deze foto’s, ja. Net als mijn echte lach, dat verschil zie ik ook. Dat zwiepende haar vind ik feestelijk, en die serieuze is ook goed, want ik ben niet altijd aardig en gezellig immers.”

Wat vind je van het commentaar van de buitenwereld op jouw uiterlijk?

“Enerzijds – en dan klink ik misschien als in een Miss-verkiezing – ben ik dankbaar dat mensen me willen zien. Ik krijg ook heel veel – wisselende – tips; mensen die zeggen dat ik mijn bakkebaarden moet laten laseren, mensen die zeggen dat mijn oogleden beginnen te hangen. Er wordt me van alles aangeboden, ook gratis. Maar ik doe geen concessies. Ik ben van plan gewoon oud te worden en rimpels te krijgen. Dat is in mijn vak al een behoorlijk groot voornemen.”

Oud worden en rimpels krijgen als voornemen?

“Het is nog steeds zo dat een vrouw in de media het beste scoort met een knap, jeugdig gezicht. Ik ben daar tegen, maar het is wel de wereld waar ik in zit. Dus ik doe eraan mee én ik verzet me ertegen.”

Hoe doe je dat dan?

“Ik geloof dat iedereen met een innerlijk kompas is geboren. Mijn kompas vertelde me al jong dat ik iemand ben die verhalen wil maken. Ik wil verhalen maken met ­mezelf als instrument. En dan bedoel ik mijn uiterlijk, maar ook mijn hersenen.”

Je zet alles in.

“Kijk, ik ben een vrouw van bijna veertig, dan begin je al bijna uit elkaar te vallen. Maar I couldn’t care less. Het kan me niets schelen. Het zijn de creatieve ideeën die me drijven. Ik maakte net een serie films over het koken van een kerst­diner, ik besloot een magazine te starten terwijl de magazines niet meer ‘in’ zijn. Dát is wat ik belangrijk vind. Zo’n plan bedenken, dan dóórtrappen tot het er staat.”

En om die plannen te verkopen moet je zichtbaar blijven

“Na TMF kwam er een periode van kinderen krijgen en lekker thuis koken. Met dat koken startte ik acht jaar geleden ook op tv. Maar er is tegenwoordig geen twintigjarige meer die lineaire tv kijkt, zelfs ik doe dat amper. We zijn dus vorig jaar met TikTok begonnen en inmiddels heb ik daar 250.000 volgers. Ik probeer daar niet jong en hip te zijn, helemaal niet; ik ben gewoon de senior met kennis, die handige tips over eten geeft. Ik vóel me ook een ervaren vrouw. Mijn vrienden zeggen weleens dat ze zich van binnen nog negentien voelen, maar dan zeg ik altijd; ga maar eens met een negentienjarige aan tafel zitten, dan voel je je ­meteen weer veertig.”

Zo beweeg je mee met het oog van de wereld

“Ik leef niet voor het publieke, maar echt voor mezelf, voor de mensen van wie ik hou. Emoties voel ik bij foto’s van mijn kinderen en mijn man op vakantie, dáár zit gevoel, dat is een weerspiegeling van een herinnering. Ik ben van plan dat allemaal precies zo te houden. Als die wereld van de media me niet meer wil omdat ik te oud word, te rimpelig, te dik – of juist te dun – dan begin ik gewoon een broodjeszaak. Want er is één ding dat ik al heel lang weet: de wereld mag dan onbetrouwbaar zijn, op mezelf kan ik aan.”

Miljuschka Witzenhausen (1985) werd bekend als vj en soapactrice. Ze is presentator, culinair expert en tv-kok.

Adera Godfrey

De Keniaanse geestelijke Adera Godfrey is gay: ‘God doet niet moeilijk over mijn geaardheid’

Adera Godfrey moest na zijn coming-out stoppen met zijn werk als priester in de Anglicaanse Kerk van Kenia. Nu werkt hij in een lhbti+-vriendelijke kerk in Nairobi.

Interview: Stijn Fens

Het is de dag na de door de PVV gewonnen Tweede Kamerverkiezingen en Adera Godfrey zit in het restaurant van een hotel aan de rand van Amsterdam. Hij is geschokt door de grote overwinning van de partij van Geert Wilders. “Ik dacht dat dit in het zo tolerante Nederland niet mogelijk was en voel me sinds gisteravond gelijk een stuk minder veilig.”

Godfrey (30) heeft de afgelopen drie maanden in het kader van een uitwisselingsprogramma aan de Vrije Universiteit gewerkt aan zijn promotie. “Mijn onderzoeksinteresse gaat uit naar de zichtbaarheid van queers en de mogelijkheden voor hen om een volwaardig leven te leiden in Afrika, waar homofobie welig tiert.”

Nee, Godfrey heeft geen grote missie om het religieuze landschap in zijn vaderland Kenia in één klap te veranderen. “Ik heb maar een klein visioen. Dat houdt in dat ik op mijn manier het goede probeer te doen en mensen aanspoor tot hetzelfde.”

Ontmenselijkt

Adera Godfrey komt uit een klein dorp in het westen van Kenia. Toen hij nog klein was, wist hij al dat hij op jongens viel. In Kenia staat een straf van 5 tot 14 jaar op het hebben van een homoseksuele relatie. Jaarlijks worden er honderden mensen opgepakt vanwege hun seksuele geaardheid. Tot vervolging komt het vrijwel nooit volgens Godfrey. Toch zorgt dit alles voor een onveilige situatie voor queers. “Je moet je realiseren dat die anti-homowetgeving nog uit de koloniale tijd stamt. Alle landen die dit soort wetten hebben, zoals Kenia, Oeganda en Tanzania, waren ooit Britse kolonies. Het is niet iets Afrikaans of zo.”

Godfrey komt uit een christelijke familie. In 2017 wil hij zich tot diaken laten wijden in de Anglicaanse Kerk van Kenia die uitgesproken anti-homo is, maar hij twijfelt. “Ze zien homoseksualiteit als een zonde, als iets verkeerds, als iets dat niet Afrikaans is en onchristelijk. In hun ogen ben je ziek, gehandicapt en bezeten door demonen. Er moet voor je gebeden worden. Je wordt ontmenselijkt.”

Zoek maar een vrouw

Hij besluit zich toch te laten wijden, later wordt hij zelfs priester. “Ik worstelde er een beetje mee natuurlijk, maar ik zei tegen mezelf: ‘Waarom niet? Ik kan tegelijkertijd trouw zijn aan mezelf zijn en de standpunten van mijn kerk uitdragen.’” De werkelijkheid blijkt weerbarstiger. Godfrey komt klem te zitten. “Het klimaat werd te giftig voor mij.” Hij besloot zelf zijn werk als priester in de Anglicaanse Kerk van Kenia neer te leggen, voordat ze hem zouden schorsen en er een publiek schandaal zou ontstaan.

Het gesprek met zijn bisschop verloopt opmerkelijk. Godfrey vertelt dat hij stopt als priester en dat hij op mannen valt. “Zoek een vrouw, trouw met haar en dan gaat het vanzelf over”, zegt de bisschop. Godfrey is nog steeds anglicaans priester, maar voert geen priesterlijke taken meer uit. “Ik hoor nooit meer wat van mijn bisschop. Ze doen alsof ik niet meer besta.”

Hij brengt ook zijn familie op de hoogte, althans een deel ervan. Zijn oudste broer zegt dat hij niet minder van hem zal houden. Tegen zijn ouders zegt Adera Godfrey niks. “Natuurlijk wisten ze het al. Goede ouders weten zulke dingen. Ze willen er gewoon niet over praten. Ik hou ook mijn mond. We willen alle drie geen problemen met elkaar.”

Ondanks alle tegenwind blijft Godfey optimistisch. ‘God doet niet moeilijk over mijn geaardheid en Jezus heeft nooit iets over homoseksualiteit gezegd.’Beeld Martijn Gijsbertsen

Inmiddels heeft hij onderdak en werk gevonden in een andere kerk: de lhbti+-vriendelijke Cosmopolitan Affirming Church, in goed Nederlands de Cosmopolitische Bevestigende Kerk, gevestigd in een buitenwijk van Nairobi. Het moge duidelijk zijn: hier is juist wel iedereen welkom, wat je seksuele identiteit ook is. Elke zondagmiddag is er een dienst, er wordt samen gebeden en uit de Bijbel gelezen. In alle openheid. Hoewel dat laatste ook wel weer tegenvalt. “Als je nieuw bent, voordat je naar de community komt, moet je aangeven wie je bent. We hebben een beveiligingsteam dat iedereen controleert die hier komt. Wie zijn het? Hoe weten ze van ons? Dat soort vragen moeten wij wel stellen.”

Al duurt het 100 jaar, het moet gebeuren

Vanuit die kerk die zoveel gemarginaliseerden een warme ontvangst biedt, werkt Godfrey verder aan de verwezenlijking van zijn ideaal. “Ik wil ervoor zorgen dat geloof een ruimte creëert waar op een veilige manier over het leven van queers gesproken kan worden. Het kan 100 jaar duren. Het kan 10 jaar duren, maar het moet gebeuren.”

Daarbij helpen de omstandigheden nog niet mee, dat geeft hij ruiterlijk toe. De anti-homowetten in zijn land zijn nog altijd van kracht, al zal dat ooit wel een keer veranderen, denkt hij. De opstelling van de kerken in Kenia is net zo conservatief en onderdrukkend. “Veel van de Pinksterkerken en Evangelische gemeenten krijgen geld van superrechtse Amerikaanse zusterkerken. Die willen zo wat zij noemen ‘gezinsbescherming’ in mijn land steunen. In feite is het een nieuwe vorm van kolonialisme. Ze willen hun conservatieve waarden en hun labels voor ons opdringen en financieren zelfs campagnes tegen zoiets elementairs als seksuele voorlichting.”

God doet niet moeilijk

Hij is blij met paus Franciscus die er in januari voor pleitte om homoseksualiteit te decriminaliseren. Wetten die bedoeld zijn om homo’s te discrimineren zijn volgens hem onrechtvaardig en de katholieke kerk moet eraan bijdragen dat ze verdwijnen. Bisschoppen die anti-homowetten steunen, moeten zich bekeren. “Dat was heel belangrijk voor ons. We kunnen rooms-katholieke bisschoppen die antihomo-uitspraken doen op de uitspraken van hun eigen paus wijzen.”

Over Justin Welby, aartsbisschop van Canterbury en primaat van de Anglicaanse Kerk wereldwijd, is hij minder enthousiast. “Hij zou veel meer voor ons kunnen doen, maar is geobsedeerd door het behoud van eenheid binnen de Anglicaanse gemeenschap. Welby zou geobsedeerd moeten zijn door menselijke waardigheid.”

Ondanks alle tegenwind blijft Godfrey optimistisch. “God doet niet moeilijk over mijn geaardheid en Jezus heeft nooit iets over homoseksualiteit gezegd. Wat hij wel deed, is zich radicaal identificeren met de minsten van zijn tijd. Daar hou ik mij aan vast. En voor de rest: Ik wil me niet verstoppen. Ik wil niet uitgewist worden. Ik wil niet gedempt worden. Ik wil gewoon gezien worden.”

Wat zie ik? met Milouska Meulens

Te breed gezicht, kleine ogen, rare kuiltjes: Milouska Meulens was zich altijd bewust van zichzelf

Hoe kijk je naar foto's van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Presentator Milouska Meulens (50) oefende als kind al op een smal gezicht: glimlachen alleen met de ogen, lippen bescheiden.

Wat zie je als je naar je foto’s kijkt?

“Deze foto’s had ik vroeger nooit gekozen. Toen ik het NOS Jeugdjournaal presenteerde heb ik me een ‘jeugdjournaalblik’ aangeleerd. Een en al controle: vriendelijk, ongevaarlijk. Niet een al te wijde lach, ik krijg er bolle wangen en kleine ogen van. Bovendien is mijn oogwit minder wit dan mijn tanden, geel zelfs, dus liever een dichte mond.”

Werd die jeugdjournaalbik voor de spiegel geoefend?

“Absoluut. Dat oefenen deed ik al langer. Ik denk dat ik negen was toen ik kuiltjes ontdekte bij mijn wenkbrauwen. Rare kuiltjes, geen schattige, die je alleen zag als ik lachte. Daarna kwam een schoolfoto in de vierde klas, met zo’n lachende open mond. Iemand had net de strik uit mijn vlecht getrokken, daar was ik tijdens het poseren nog mee bezig; het ongemak straalde ervan af. Ik bestudeerde de foto en zag veel dat me niet beviel: boventanden te groot, pigmentvlekken op mijn lippen, lichaam slungelig. Ik besloot op dat moment ook; mijn gezicht is te breed.

“Toen ben ik een smaller gezicht gaan ­oefenen, glimlachen met alleen ogen, lippen bescheiden. Mijn zwager merkte eens op: ‘Je ziet er op alle familiefoto’s hetzelfde uit.’ Bleek ik nog steeds dat gezicht op te zetten.”

Dus het zat dieper dan je in de gaten had?

“Blijkbaar. Publieke zichtbaarheid heeft sowieso invloed op me gehad. Vanaf de Jeugdjournaal-tijd lette ik er ook op niet door het rode stoplicht te lopen, niet in het openbaar laveloos te worden, niks onbetamelijks te doen waar anderen bij waren. Toen ik Vroege Vogels presenteerde ging ik nóg groener leven, op het dwangmatige af.

“Maar los van die publieke zichtbaarheid zat het dus ook in mezelf; ik was al jong groot; op mijn tiende was ik 1,75, had ik cup B en schoenmaat 39. Dan word je door andere kinderen intimiderend gevonden en volwassenen behandelen je ook anders, groter. Het maakte me extreem ongemakkelijk, dus dan glimlachte ik zo onschuldig mogelijk om maar aan te geven: ik ben klein. Mijn lengte en uiterlijk begonnen voor mij pas te kloppen rond mijn zeventiende.”

Dat klinkt als een behoorlijke impact op je leven.

“Mijn twee broers waren ook vroeg lang, en in hun hiphoptijd hadden ze ringetjes in hun oren, broeken laag, bandana’s om. Oude vrouwtjes staken snel de straat over als ze ons tegemoet kwamen lopen. Dat vond ik heftig en begrijpelijk tegelijk. In de media heerst nog altijd het beeld van zwarte jongeren als gangsters, gevaarlijk, agressief.”

En jij compenseerde met je blik?

“Ik was me altijd bewust van mezelf, keek als het ware op mezelf neer vanaf het plafond. In gesprekken liet ik zo snel mogelijk merken dat ik slim was, op het vwo zat. Niet om op te scheppen, maar als een soort codetaal: ik hoor bij jullie, wij zijn hetzelfde, ik ben niet eng. Klinkt heftig nu, misschien, maar dat voelde toen als nodig.”

En nu is het niet meer nodig.

“Voor mij niet, dat heeft met leeftijd te maken en inzichten. Als je erover nadenkt is het verschil tussen je ik ‘van binnen’ en ‘van buiten’ altijd aanwezig. Alleen al het feit dat ik mezelf in ‘stereo’ hoor en jij alleen mijn stem aan de buitenkant. Jij ziet mij de hele tijd, ik zie mezelf alleen in de spiegel of op een foto. Wie ben ik dan? Degene die jij ziet en hoort, of hoe ik mezelf waarneem? Wie bepaalt dat? Wat is echt?”

Wat is echt?

“Er zijn maar een paar momenten dat je niet kunt regisseren hoe je kijkt: als je niest, als je klaarkomt en bij een bevalling. Ik weet nog dat ik een heel scenario had voor mijn bevalling. Nou, mooi dat dat heel anders liep. De les: life is messy, deal with it. Je kunt alles willen beheersen, maar dat gaat niet, dus lach erom, alsof niemand meekijkt. Dát is echt.”

MIlouska Meulens is tv- en radiopresentator, columnist en kinderboekenschrijfster.

Wat zie ik? met Rob Kamphues

Presentator Rob Kamphues: ‘Ik weet wat mensen willen en ik lever het’

Hoe kijk je naar foto's van jezelf, wat bevalt je, en wat niet? Presentator en cabaretier Rob Kamphues (63) weet: met een camera erbij schiet je gemakkelijk in een groef.

Wat zie je als je naar je foto’s kijkt?

“Drie van de vier foto’s voelen authentiek, daar herken ik mezelf in. Maar die foto linksonder, daar zie ik een man die poseert voor de fotograaf. Hij denkt bij zichzelf: ‘Wat ben jij een lul’, en dat levert blijkbaar een blik op die veel fotografen graag zien, want als ik zo kijk roepen ze altijd: ‘Ja, Rob, dat is ’m. Meer!’ Behalve de fotografen van sommige damesbladen, die roepen juist: ‘Lach nog eens Rob!’ Sta ik overal als een blij ei op de foto’s.”

En je bent geen blij ei.

“Ik bedoel vooral: met een camera erbij is het makkelijk om in een soort groef te schieten. Ik weet wat de mensen willen en ik lever het. Dat geldt ook voor andere vormen van optreden in het openbaar. Wist je bijvoorbeeld dat er een bepaald loopje bestaat voor een winnaar? Ik kan dat loopje. Binnen het autoracen gaat-ie zo: je moet je overall om je middel knopen, de net gewonnen beker hou je losjes in je linkerhand, en je kijkt enigszins vermoeid. Dát is het loopje van de man die goed werk heeft verricht. Het zijn dus niet alleen autocoureurs die dat loopje kennen. Barack Obama doet ’m ook.”

Zo sta jij op de cover van je boek ‘Inhaalrace’.

“Ik hou nou eenmaal van racen en van alles wat erbij hoort. Ik hou ook van de beschilderde helmen. Wist je dat ook mensen als Max Verstappen máánden met zo’n ontwerp bezig kunnen zijn, tot ze precies weten wat de ontwerper moet maken? Geweldig. Of die prachtige leren schoentjes die je tijdens het racen draagt; ook daar bestaan allemaal ongeschreven regels over – ze mogen niet wit zijn, in ieder geval. Ik hou van de ijdelheid die bij het racen hoort. Of nee, het is iets ingewikkelder dan dat; ik hou van die ijdelheid, vind vervolgens dat ik er níet van zou moeten houden en doe er dan alles aan om er heel nonchalant over te zijn.”

Racen heeft ook met dapperheid te maken, net als sommige tv-programma’s die je maakte, met levensgevaarlijke opdrachten. Hou je daar ook van?

“Op mijn veertiende besloot ik nergens meer bang voor te zijn. Tot die tijd was ik bijna overal bang voor – en mijn moeder ook. Ik ben heel lang ziek geweest, was ‘dat kind met dat hartprobleem’. Dat wilde ik niet meer zijn.”

Heeft dat besluit ook te maken met hoe je wilde dat mensen je zagen? Als een niet-bang, sterk mens?

“Het was in ieder geval een hang naar aandacht: zie mij. Daarom vond ik cabaret ook leuk, simpel gezegd deed ik dat toch vanuit de gedachte; als ze lachen vinden ze me aardig. Maar het ingewikkelde is dat je jezelf kwijtraakt als je gaat geloven in die aandacht, als je alleen nog de koppen trekt die een fotograaf wil dat je trekt, als je alleen nog maar de stunts doet die een redactie voor je verzonnen heeft.”

Gebeurde dat bij jou?

“Kijk, als je heel hard racet is dat een gecalculeerd risico. Als je je levend laat begraven en niemand weet zeker of de deksel van de kist het wel gaat houden, is dat gewoon dom. Die domheid, dat ál te roekeloos spelen met mijn leven, dat wil ik niet meer. Er komt een tijd dat je moet gaan doseren.”

Hoe ziet dat doseren eruit?

“De rode draad in mijn leven is dat ik me comfortabel voel op het randje van gevaar, dat geldt voor autoracen en voor tv – nog steeds. Ik zou nu andere programma’s kiezen, maar ik zou de spanning zeker opzoeken. Daarom vind ik het programma over autoraces dat ik bij Ziggo presenteer ook leuk. Ik kruip nog steeds zonder aarzelen achter het stuur als het regent en ik net iets te hard moet rijden om me goed te kwalificeren. Maar dat is toch net even anders dan toen ik zestien was en altijd zonder te kijken extra gas gaf als ik met mijn brommertje een kruispunt naderde, vanuit de gedachte; hoe sneller je gaat, hoe minder groot de kans dat ze je raken.”

Rob Kamphues is tv-presentator, cabaretier en autocoureur